header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   DEENSE WARLORDS

HROEREKR (RORIK)

'Getrouwe van de Frankische koningen'. Met deze woorden typeren de Annalen van Fulda postuum de lange tijd in de Lage Landen opererende Deen. Over de opkomst van Hrœrekr zijn de bronnen vaag, hij lijkt aanvankelijk in de schaduw van zijn broer Haraldr 'junior' te hebben gestaan. Na in ongenade te zijn gevallen bij de Frankische koning Lotharius liet hij zijn tanden zien en werd hij geaccepteerd als Frankische vazal. Eerst leek hij een eigen agenda te hebben, want zijn ambitie bleef in Denemarken liggen. Gaandeweg paste Hrœrekr zich volledig aan en werd opgenomen in het Frankische politieke spel van zijn tijd. Door zijn trouw en effectieve verdediging van West-Frisia werd hij uiteindelijk hogelijk gewaardeerd door de Frankische vorsten. De plaatselijke bevolking was minder gecharmeerd van hem en wist de Deen tijdelijk te verjagen.


Over de rol van Hrœrekr (Roricus) wordt pas in 850, als hij zich een machtspositie heeft weten te verwerven, retrospectief verslag gedaan. Het lijkt er daarom op dat als hij 'ten tijde van Lodewijk' samen met zijn broer Haraldr 'junior' beleend werd met Dorestad nog in de schaduw van zijn (oudere?) broer opereerde (1). Als Hrœrekr door Lotharius, valselijk van verraad beschuldigd, gevangen genomen wordt, wacht hij zijn vonnis niet af en weet te ontsnappen en vlucht naar het rijk van Lodewijk de Duitser. Het verdrag van Yütz, waarin de zonen van Lodewijk de Vrome hebben afgesproken om elkaar bij te staan, blijkt een papieren vod: Lodewijk levert Hrœrekr niet uit aan Lotharius. De Deen wordt in tegendeel als Lodewijks fidelis gestationeerd in Saksen, dicht bij de Deense grens (2). Lodewijk kan in dit gebied wel een sterke man gebruiken, nu de Deense koning Hárekr Guðröðarson (Horich) aanvallen op zijn rijk onderneemt (3). Bovendien blijft Hrœrekr, zoals later zal blijken, zijn kans afwachten op een machtspositie in Denemarken.
In 845 wordt Frisia, na enige jaren van rust, weer aangevallen door Noormannen, waarbij een groot aantal mensen gedood wordt. Ook de piraten zelf leiden verliezen Het jaar daarop plunderen ze Oostergo en Westergo; Dorestad gaat in vlammen op; ze krijgen bijna heel Frisia in handen. Lotharius kijkt vanuit zijn palts te Nijmegen machteloos toe (4). Het volgende jaar wordt behalve Dorestad en de stroomopwaarts gelegen villa Meginhardi (waarschijnlijk Meinerswijk bij Arnhem) ook de Betuwe door Denen geplunderd. Zij blijven het gebied bezetten (5).
Nadat de Karolingen hun geschillen hebben bijgelegd en het gevaar voor aanvallen vanuit Denemarken verminderd is na de aankondiging van een gezamenlijke Frankische aanval op Denemarken, zal Lodewijk zich van Hrœrekr hebben afgewend. Het is dan ook niet verbazingwekkend als hij dat jaar met een omvangrijk Deens leger Frisia, de Betuwe en andere plaatsen verwoest en Dorestad inneemt (6). Dat Deense leger had Hrœrekr waarschijnlijk samengesteld uit uitgeweken tegenstanders van de Deense koning Hárekr. Deze aanval is de climax van de lange reeks van aanvallen op Frisia in de voorgaande jaren, uitgevoerd door Hrœrekr, hiertoe geprovoceerd door de valse beschuldigingen van Lotharius. En na jaren van aanvallen geeft Lotharius eindelijk toe. Hrœrekr dwingt de lenen af die hem ten onrechte zijn ontnomen. Volgens Prudentius schenkt Lotharius hem 'Dorestad en andere graafschappen'. Deze leen in het Nederrijnse gebied heeft Hrœrekr ook wel nodig, nu hij zijn Saksische basis verloren heeft en er voorlopig nog geen zicht is op een machtspositie in het voor hem vijandige Denemarken. Hij vestigt zich in Dorestad (7) en krijgt zijn lenen terug op voorwaarde dat hij het gebied verdedigt tegen piratenaanvallen. Maar aanvankelijk kan hij niet voorkomen - wellicht omdat een groot deel van zijn vloot naar Engeland is vertrokken (8) - dat in 851 een aanval op Frisia en de Betuwe plaatsvindt. Mogelijk heeft Hrœrekr de piraten weten te bewegen hun heil verder buiten het rijk van Lotharius te zoeken. Ze verleggen in ieder geval hun werkterrein nog dat jaar naar Gent en later naar het Seinegebied (9). In deze periode lijkt Lotharius zich voornamelijk in te laten met besprekingen met zijn beide broers en laat Frisia over aan Hrœrekr. In het begin van 855 trekt hij zich terug in een klooster en geeft geheel Frisia aan zijn ongeveer 18 jaar oude, gelijknamige zoon. Hrœrekr had het in 854 niet aangedurfd (of hij had geen toestemming gekregen) om zijn Friese leen te verlaten om deel te nemen aan de dan woedende Deense troonsstrijd. De verhouding met Lotharius II ligt blijkbaar anders, want in het voorjaar vertrekt Hrœrekr naar Denemarken, samen met Guðröðr (Godefridus), de zoon van Klakk-Haraldr, die zich na avonturen in West Francië bij zijn neef had gevoegd (10).
Ze proberen in Denemarken potestatis regiae (koninklijke macht) te verkrijgen, doch zonder succes want in het najaar keren ze naar Frisia terug. Ze vestigen zich weer in Dorestad en blijven het grootste gedeelte van Frisia beheersen (11). In Denemarken wordt deze macht inmiddels door een bloedverwant van de omgekomen koning, ook Hárekr (II) geheten, bekleed (12). Deze verbiedt de uitoefening van het christelijke geloof en zendt de missionaris Anskar terug naar zijn vaderland. Wellicht was dit de reden dat Lotharius II, op instigatie van zijn oom Lodewijk de Duitser, Hrœrekr toestemming en waarschijnlijk ook steun geeft om zich in 857 op het schiereiland Eidersted, vlak bij de Deense grens, te vestigen. De stationering van Hrœrekr in dit gebied geschiedt eveneens met toestemming van de Deense koning Hárekr II en lijkt daarmee tevens de bestrijding van piraten in het kustgebied van Dithmarschen en Noord-Friesland te beogen, een probleem voor zowel de Frankische als de Deense heersers.
Maar Lotharius heeft Hrœrekr harder in Frisia nodig. Want een aantal Denen maakt gebruik van diens afwezigheid om Dorestad te bestormen en de Betuwe en andere naburige gebieden te verwoesten (14). Ook in 859 vallen Deense piraten de Betuwe aan (15). Hrœrekr keert inderdaad ergens tussen 860 en 862 terug naar zijn Friese leen en neemt de verdediging van Frisia weer ter hand. Want in 860 geeft Lotharius nog namens de afwezige Hrœrekr goederen te Gendt in de Over-Betuwe aan het klooster Lorsch (16). Doch in 862 vermaant Hincmar, bisschop van Reims, Hrœrekr per brief geen steun te verlenen aan de opstandige graaf Boudewijn. Deze had Judith, de dochter van Karel de Kale, geschaakt (17). Hrœrekr blijkt nu niet alleen een belangrijke leenman van Lotharius, maar hij lijkt ook in de politieke arena te manoeuvreren. Hij wordt door Sedulius Scottus zelfs 'koning' genoemd als deze een altaar beschrijft uit de tijd van Hrœrekr: Hoc altare sacrum Rorici tempore regis (18). Uit de genoemde brief van Hincmar kunnen we opmaken dat de bisschop denkt dat Hrœrekr voldoende macht heeft om Boudewijn te kunnen helpen. Een tweede brief van bisschop Hincmar van Reims is aan bisschop Hunger van Utrecht gericht. Hunger wordt gevraagd zijn invloed op Hrœrekr aan te wenden om hem af te houden van hulp aan graaf Boudewijn. Klaarblijkelijk verwachtte Hincmar dat Hrœrekr 'nuper ad fidem Christi conversum' is, ofwel onlangs tot het christendom bekeerd is (19), de kerkelijke autoriteit van Utrecht zou erkennen. Impliciet geeft Hincmars brief ook aan dat Hunger - althans tijdelijk - naar zijn Utrechtse zetel was teruggekeerd, hoe kon de bisschop anders macht uitoefenen op Hrœrekr? Toch kan hij niet voorkomen dat er in de winter van 862/863 een raid wordt uitgevoerd op Dorestad. Wellicht weet hij, net als in 851, de Deense aanvallers te bewegen hun heil buiten zijn gebied te zoeken. Begin 863 voeren de piraten de Rijn op naar Keulen, zij plunderen Xanten en verschansen zich tot begin april op een eiland in de Rijn bij Neuss waar ze door Lotharius op de linker en door de een Saksisch contingent op de rechter oever belegerd worden. Bij een uitval vanuit dit fort komt een Deense aanvoerder, Calbi genaamd, om het leven. Dan bemiddelt Hrœrekr tussen de belegeraars en de belegerden. Op zijn advies trekken de piraten zich terug zoals zij gekomen waren (20).
Als een groep vikingen uit Vlaanderen wordt verdreven en hun heil aan de overkant van de Noordzee zoekt (21), dan kunnen we hierin wellicht een deel van de mannen van Hrœrekr zien, die - belust op buit en avontuur - niet langer achter hun hoofdman bleven staan. Zij volgen hun nieuwe leider Ubbe de Fries en richten het jaar daarop in York een bloedbad aan. De plunderingen in het Scheldegebied - dus buiten het gebied van Lotharius - kunnen als een zoethoudertje hebben gegolden voor de manschappen van Hrœrekr, die hun tijd in ledigheid moesten doorbrengen. Door het resolute optreden van de Vlamingen kwam hier in 864 een eind aan. Zelfs de raids op doelen binnen het gebied van de leen van Hrœrekr, zoals op Dorestad in 863, kunnen zijn uitgevoerd door zijn eigen 'muitende' mannen. Zo heeft hij steeds moeten schipperen tussen de uitspattingen van zijn moeilijk onder de duim te houden manschappen en de belangen van zijn Frankische heer.
In 867 wordt Hrœrekr uit Frisia verdreven door opstandige bewoners, die sinds kort 'Cokingi' genoemd worden. Zij lijken het juiste moment gekozen te hebben, nu een deel van zijn mannen naar Engeland is overgestoken. Lotharius wil vervolgens een leger op de been brengen, zoals hij verklaart, tegen de Noormannen. Dat hij dit leger ook gaat inzetten tegen Hrœrekr, die met Deense hulptroepen naar Frisia wil terugkeren, lijkt een tendentieuze gevolgtrekking van Hincmar (22). Uit een brief van bisschop Adventius van Metz blijkt inderdaad dat Lotharius van plan is een veldtocht te ondernemen, maar er wordt slechts over 'barbaarse naties' gesproken en nergens valt uit af te leiden dat zijn tegenstander Hrœrekr zou zijn (23). Deze lijkt steeds trouw te zijn geweest aan Lotharius en heeft voor zover dat tot zijn mogelijkheden behoorde Frisia redelijk vrij gehouden van pirateninvallen. In de periode 850-857 en ca. 861-867, waarin Hrœrekr daadwerkelijk in Frisia verbleef, is - in een zeer roerige tijd - zijn gebied slechts drie maal aangevallen door piraten. In twee gevallen (in 851 en 863) weet de Deen nog te bewerkstelligen dat de aanvallers hun heil elders gaan zoeken. Het derde geval (865) betreft een vaag en geïsoleerd bericht van de Annales Xantenses. Geen slecht resultaat vergeleken met de onophoudelijke aanvallen op het Seine- en Loiregebied in diezelfde periode. Ook later zou blijken dat hij als een trouwe vazal gold (24). In de vaderlandse historiografie wordt hij later gunstig afgeschilderd. Zo wordt hij in de Vita Adalberti genoemd als beschermer van het kerkje, dat te Egmond boven het graf van Adalbert gebouwd werd (25). Een gewapend terugkerende Hrœrekr, die door Lotharius moet worden tegengehouden, lijkt daarom helemaal niet te passen in het geschetste beeld. Het lijkt er eerder op dat Lotharius Deense piraten in het algemeen en niet Hrœrekr wilde tegenhouden. Frisia is immers zonder de verdediging van Hrœrekr blootgesteld aan vikingaanvallen en Lotharius moet daarom wel maatregelen nemen. Bovendien moet hij tegen de opstandige Friezen - de Cokingen - optreden, die zijn leenman hebben verdreven. De actie van de Cokingen zou gezien kunnen worden als een uiting van anti-Frankisch sentiment van een Fries bevolkingsdeel. De plaatselijke bevolking zal immers minder gecharmeerd geweest zijn van hun Frankisch gezinde heer en hebben Hrœrekr verdreven.
In augustus 869 overlijdt Lotharius. Hrœrekr raakt, als belangrijke leenman van Lotharius, betrokken in de machtsstrijd die losbreekt tussen Karel de Kale en Lodewijk de Duitser over de verdeling van het rijk van hun overleden neef. Karel de Kale maakt onmiddellijk gebruik van de situatie en valt het rijk van Lotharius binnen. Tegenstanders worden vervangen door getrouwen, zo benoemt hij een nieuwe aartsbisschop in Trier. Bovendien probeert hij zo veel mogelijk de rijksaristocratie voor zich te winnen. Daarom voert hij in januari 870 besprekingen met Hrœrekr in Nijmegen, aan de grens van zijn gebied, en gaat met hem een bondgenootschap aan. Met succes, want tijdens twee besprekingen in 872 zou blijken dat Hrœrekr zich loyaal had opgesteld jegens Karel (27). Het onderwerp van de beide besprekingen, waarbij ook Hróðulfr (Rodulfus), de neef van Hrœrekr aanwezig was, kan het Zeeuwse kustgebied geweest zijn. Want juist hier kon Karel wel een sterke man gebruiken. Maar ook Lodewijk de Duitser behaalt successen en uiteindelijk wordt te Meerssen het voormalige gebied van Lotharius tussen de beide broers verdeeld (28). Hrœrekr is nu genoodzaakt ook met Lodewijk besprekingen te voeren, deze worden in Aken gehouden in een sfeer van wantrouwen. Hrœrekr komt slechts onder bescherming van gijzelaars. Toch nam de Oostfrankische koning de Deen als vazal aan (29). Hierna verdwijnt Hrœrekr uit de bronnen.
In 882 wordt een jongere Guðröðr beleend met het voormalige gebied van Hrœrekr (30). Bij deze gelegenheid wordt Hrœrekr 'Francorum regibus fidelis' (getrouwe van de Frankische koningen) genoemd, waaruit we kunnen afleiden dat hij niet uit zijn leen is ontzet. Hij moet voor 882 gestorven zijn.


Nijmegen, Willem Steelink
Hrœrekr bij Karel de Kale in Nijmegen in januari 870

Noten
(1) AF 850: zie Rau (1960), 38. Haraldr 'junior' wordt in de bronnen tot 850 niet meer dan tweemaal genoemd. Het ontbreken van Hrœrekr in diezelfde bronnen hoeft dus geen grote betekenis te hebben. Toch kan het zijn dat oorspronkelijk niet de broers Haraldr 'junior' en Hrœrekr gezamelijk, maar alleen Haraldr 'junior' beleend werd met Dorestad. De Denen kunnen hierover een misverstand hebben gehad met de Franken, die iemand slechts op persoonlijke titel begunstigden. Individueel bezit was voor de Denen minder voor de hand liggend.
(2) AF 850, 38.
(3) AB 845: zie Rau (1958a), 66; AF 845, 32.
(4) AF 845, 32; AX 845: zie Rau (1958c), 346; AB 846, 68; AX 846, 348.
(5) AB 847, 70; AF 847, 34; AX 847, 348.
(6) AB 850, 76; AF 850, 38; AX 850, 350.
(7) AB 855, 90.
(8) ASC 851: zie Garmonsway (1953), 64.
(9) AX 851, 350; AB 851, 80; AB 852, 82; Chronicon Fontanellensis 851, zie Pertz (1829a), 303; Annales S. Bavonis Gandensis, in Pertz (1829b), 187.
(10) AB 855, 88.
(11) AB 855, 90.
(12) AX 856, 352; VA c.31, zie Robinson (1921).
(13) AF 857, 50.
(14) AB 857, 94.
(15) AB 859, 100.
(16) Sloet (1872), no. 50.
(17) Perels (1939), nr. 155.
(18) Traube (1896), 210.
(19) OSU no. 73: zie Muller en Bouman (1920).
(20) AB 863, 116; AX 864, 354.
(21) ASC 866, 68.
(22) AB 867, 166.
(23) Missone (1983), 72.
(24) AB 872, 224; AF 882, 118; en mogelijk impliciet AV 884: zie Rau (1958b), 304.
(25) Vita Sancti Adalberti Prima, zie: Oppermann (1933), 12.
(26) quem sibi foedere copulavit, AB 870, 206.
(27) AB 872, 224.
(28) AB 870, 210.
(29) AF 873, 88; AX 873, 368.
(30) AB 882, 284; AF 882, 118; AV 882, 302.


Referenties
Garmonsway, G.N., The Anglo-Saxon Chronicle (Londen 1953)
Missone, D., 'Mandement inédit d'Adventius de Metz à l'occasion d'une incursion normande (mai-juin 867)', Revue Bénédictine 93 (1983), 71-79
Muller Fzn, S. & Bouman, A.C. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920)
Oppermann O., Fontes Egmundenses (Utrecht 1933)
Perels, E., Hincmari archiepiscopi Remensis epistolae = Die Briefe des Erzbischofs Hinkmar von Reims, Monumenta Germaniae historica. Epistolae Karolini aevi 6 (Berlijn 1939)
Pertz, G.H. (ed.), Annales S. Bavonis Gandensis, Monumenta Germaniae Historica Scriptores II (Hannover 1829a), 185-191
Pertz, G.H. (ed.), Fragmentum Chronici Fontanellensis, Monumenta Germaniae Historica Scriptores II (Hannover 1829b), 301-304
Rau, R. 1958a, Annales Bertiniani, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II (Darmstadt 1958), 11-287
Rau, R. 1958b, Annales Vedastini, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II (Darmstadt 1958), 290-337
Rau, R. 1958c, Annales Xantenses, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II (Darmstadt 1958), 339-371
Rau, R. 1960, Annales Fuldenses, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III (Darmstadt 1960), 19-177
Robinson, C.H., Rimbert, Life of Anskar, the apostle of the north, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his fellow missionary and successor (Londen 1921)
Sloet, L.A.J.W., Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zutfen ('s-Gravenhage 1872-1876)
Traube, L., Monumenta Germaniae Historica, Poetae Latini aevi Carolini III (Berlijn 1896)

Terug naar overzicht Deense warlords
Terug naar Haraldr 'junior'
Verder naar Ragnarr
Startpagina