header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   DEENSE WARLORDS

KLAKK-HARALDR (HARALD KLAK)

Deze ongeduldige telg uit een koninklijk geslacht trok bij de Deense troonstrijd aan het kortste eind en moest het land overlaten aan zijn tegenstanders. Hij liet zich manipuleren door de Frankische heerser van zijn tijd, keizer Lodewijk de Vrome, en vestigde zich in Oost-Frisia. Hij werd een pion in de machtspolitiek van Lodewijk. Als 's keizers vazal werd hij gebruikt om Denemarken onder Frankische invloed te brengen. Klakk-Haraldr was de eerste christelijke koning van Denemarken.


Na de dood van de Deense koning Hemingr (Hemmingus) in 812 breken er binnenlandse twisten uit in Denemarken. In deze strijd sneuvelen de beide troonpretendenten Sigurğr (Sigifridus), nepos (1) van de vroegere koning Guğröğr (Godofridus of Gotricus) en Óli (Anulo). Twee broers van Óli, Haraldr (Herioldus) en Ragnfröğr (Reginfridus) maken zich vervolgens meester van de Deense troon (2). Na een opstand in Vestfold in zuid Noorwegen te hebben bestreden worden Haraldr en Ragnfröğr in 813 verslagen door de zonen van de vroegere koning Guğröğr en vluchten naar het rijk van Karel de Grote. Het jaar daarvoor hadden de broers al een vredesverdrag met de keizer gesloten, waarna hun door de Franken gegijzelde broer Hemingr (niet te verwarren met de in 812 overleden koning) werd vrijgelaten (3).
De afkomst van Haraldr is onzeker. Als de genoemde broer Hemingr dezelfde is die in een bericht uit 837 'zoon van Halfdanr' genoemd wordt, zou hij de vader van Haraldr geweest kunnen zijn (4). Dit is misschien dezelfde Halfdanr die in 807 een vredesmissie leidde naar Karel de Grote (5). Haraldr zal nog diverse malen een comeback in de Deense politieke arena maken. In de Deense historiografie kreeg hij daarom spottend de bijnaam 'Klakk-Haraldr ', Harald the comeback-kid (6).
In 814 hergroeperen de verjaagde broers hun aanhangers en doen een mislukte poging om Denemarken te heroveren (7). Ragnfröğr komt hierbij om en Klakk-Haraldr moet opnieuw naar het Frankische rijk vluchten (8). De komst van Klakk-Haraldr is een buitenkans voor de pas aangetreden Frankische keizer Lodewijk de Vrome. Denemarken is voor de Franken een potentieel expansiegebied en dergelijke troebelen bieden kansen op een hegemonie in het noorden. De keizer neemt Haraldr daarom graag op als vazal, of zoals de hoffunctionaris Astronomus het formuleert: Haraldr geeft zich volgens Frankisch gebruik in handen van Lodewijk (9). Vervolgens krijgt Haraldr "volgens oud Frankisch gebruik" een paard en wapens (10). Ook zou hij land hebben gekregen, maar waarschijnlijk wordt deze ceremonie met die van de doop van Haraldr, 12 jaar later, verward, waarbij hij beleend wordt met het Oostfriese graafschap Riustringen (11).
Klakk-Haraldr treedt in de jaren daarna inderdaad op als vazal van Lodewijk de Vrome en dient hem door samen met onder meer enige Saksische graven op bevel van de keizer zuid Jutland aan te vallen. Maar de zonen van Guğröğr pasten de tactiek uit 810 van hun vader toe en ontweken een open veldslag (12). Met militaire steun van de keizer kan Haraldr zich in 819 in Denemarken, waarschijnlijk het zuiden van Jutland (tegenwoordig Sleeswijk), als medekoning naast twee zonen van Guğröğr vestigen. Twee andere zonen moeten de wijk nemen (13). Lodewijks steun aan Haraldr was een beproefde methode om de Frankische invloedsfeer uit te breiden. De Deense gebieden zouden zelfs al zijn toegevoegd aan het Frankische rijk (14). De keizer maakt bovendien van de gelegenheid gebruik om Ebo, in 816 tot bisschop van Reims gewijd, op 'verkenning' naar Denemarken te sturen (15). Ebo was samen met Lodewijk aan het hof opgegroeid en had 'vaak Denen in het keizerlijk paleis gezien' (16). In de eerste plaats zal Ebo mogelijkheden voor een kerkelijk-politieke binding met het Frankische rijk, zoals het stichten van een missiecentrum, hebben onderzocht. Daarnaast zal hij de verrichtingen van Haraldr en zijn medekoningen nauw in de gaten hebben gehouden. Ebo's activiteiten krijgen een officieel tintje als hij door de keizer naar Rome wordt gestuurd. Hij ontvangt van paus Paschalis I in 822 een speciale missie om in de noordelijke gebieden te prediken, waarna hij naar Denemarken terugkeert (17).
Het botert niet erg tussen Klakk-Haraldr en zijn Deense medekoningen, want in 822 sturen beide partijen gezanten naar de rijksdag in Frankfort. De koningen beklagen zich over elkaar bij de keizer; deze probeert de zaak tevergeefs te sussen (18). Het jaar daarop wordt Haraldr voor de derde keer uit Denemarken verdreven (19). Door de dreiging van zijn Deense medekoningen moet Haraldr nogmaals voor hulp bij Lodewijk aankloppen. Maar de keizer aarzelt om hulp te bieden, hij richt zich in zijn expansiepolitiek nu liever op de zittende koningen en doet wat regeringen nu nog steeds doen als ze liever geen actie willen ondernemen: hij benoemt een onderzoekscommissie. De keizer laat de zaak onderzoeken door de graven Theothari en Hruodmund. Deze moeten en passant de keizer ook inlichten over de situatie in Denemarken in het algemeen. Ze keren terug, vergezeld van Ebo (20). Deze weet de Guğröğr-zonen te bewegen tot - een labiele - vrede met Haraldr en de Frankische keizer (21). Bovendien laat Haraldr zich overhalen om zich te laten dopen. Hij had al die jaren steeds niet toegegeven aan de wens van Lodewijk om zich te bekeren tot het christendom, maar nu de keizer aanstuurt op een verbond met zijn Deense rivalen kiest hij eieren voor zijn geld. Volgens Rimbert, de biograaf van Anskar, laat Haraldr zich 'door bemiddeling van anderen' overhalen. Ermoldus weet te melden dat de in Denemarken verblijvende Ebo hierin een belangrijke rol heeft gespeeld. De bisschop, gestuurd door Lodewijk, had geprobeerd Haraldr te bekeren. Deze laatste was bereid zich tot het christendom te wenden en zijn oude goden vaarwel te zeggen als Christus (en de keizer!) aan zijn wensen tegemoet zou komen. Verheugd brengt Ebo het nieuws aan Lodewijk en het gevolg is dat Haraldr met familie en uitgebreid gevolg en vele schepen met rijke lading en paarden in 826 de Rijn opvaart naar het paleis van Lodewijk te Ingelheim (22). Ermoldus legt Haraldr de volgende woorden in de mond: 'God zond zijn zoon naar ons midden uit wiens gewonde zij zich een stroom bloed verspreidde zodat al onze zonden wegspoelden' (23). We mogen aannemen dat de interesse van Haraldr meer uitging naar macht in dit leven dan naar eeuwige (christelijke) zielenheil. Deze vrome woordenvloed lijkt dan ook eerder een pennenvrucht van Ermoldus. In pracht en praal worden de Denen in de Sint-Albanuskathedraal in het nabij gelegen Mainz gedoopt (24). Lodewijk ontvangt Haraldr wanneer deze het doopbassin verlaat met een wit doopgewaad. Hetzelfde doet keizerin Judith met de vrouw van Haraldr en de zoon van de keizer Lotharius met de zoon van Haraldr. Na het uitwisselen van cadeaus wordt de mis gecelebreerd. Ermoldus spreekt van "kinderen" van Haraldr, maar noemt alleen - en niet bij naam - een zoon. We kennen de zoon van Haraldr: Guğröğr (Godefridus). Ook de overige Denen worden gedoopt. Daarna wordt er aangezeten aan een feestelijke maaltijd in het paleis van de keizer. De volgende morgen gaat het gezelschap op jacht op een eiland in de Rijn. Bij het afscheid blijft naast een zoon van Haraldr ook nog een nepos achter in Frankische dienst (25). We kennen twee neven van Klakk-Haraldr: de later veelvuldig in de Lage Landen opererende Hrœrekr (Roricus) en Haraldr junior.
Klakk-Haraldr keert naar Denemarken, waarschijnlijk zuid Jutland, terug. Deze keer blijft Ebo achter wegens ziekte en geeft de keizer Haraldr de jonge monnik Anskar mee. Voordat deze bij de Denen inscheept drukt Lodewijk hem nog op het hart er vooral op te letten dat Haraldr en zijn metgezellen niet terugvallen in hun oude geloof (26). Zoals gemeld krijgt Haraldr bij zijn doop het Oostfriese graafschap Riustringen (27). Deze mark aan de linkeroever van de Jademonding dient alleen maar als vluchtoord voor Haraldr, mocht het misgaan in Denemarken (28). Dat gebeurt al het jaar daarop: in 827 wordt hij, als Frankische vazal niet erg populair in Denemarken, door zijn heidense medekoningen verdreven (29). Mogelijk had hij zich ook de vijandigheid van de bevolking op de hals gehaald die hem beschouwde als renegaat, door zijn pogingen het christelijke geloof te introduceren. Saxo Grammaticus schrijft hierover: Haraldr bouwt een kerk in Sleeswijk, hij ontheiligt en vernietigt de heidense altaren en verbiedt de aanbidding ervan (30). Bovendien wordt in Hedeby (Haithabu) een school opgericht (31). Door Ebo en later Anskar, in zijn rijk toe te laten heeft Klakk-Haraldr inderdaad, gewild of ongewild, een belangrijke rol gespeeld in de kerstening van (een deel van) Denemarken. Lodewijk zorgt ervoor dat Haraldr vanaf zijn doop door geestelijken wordt omringd. Als Anskar een missiereis naar Zweden onderneemt, wordt broeder Gislemar bij Haraldr gestationeerd (32). Volgens Saxo verjaagt Ragnarr zijn tegenstander Haraldr voor de laatste maal en herstelt de heidense gebruiken. Saxo verloochent zijn Zeelandse afkomst niet en geeft de Jutlander Haraldr nog een trap na: 'Deze illustere invoerder van het heilige (geloof) bleek er een infame verwaarlozer van te zijn' (33).
Het is niet uit te sluiten dat de belening aan Haraldr van Riustringen was opgezet door de keizer. Deze wist, na zijn besprekingen met Hárekr (Horich), één van de Guğröğr-zonen, wel op voorhand, dat Haraldr uit Denemarken verdreven zou worden (34). Hij wilde de kool en de geit sparen, zo heet het bij Astronomus. Maar in feite laat de keizer slechts enige Saksische graven een bemiddelingspoging ondernemen en biedt hij zijn vazal verder geen hulp meer (35). Haraldr voelt zich in de steek gelaten en wordt ongeduldig. Het jaar daarop doet hij een weinig geslaagde aanval op Denemarken - hij kon slechts enige landgoederen in brand steken en wat buit wegvoeren -, zonder Lodewijk in te lichten en zeker zonder diens toestemming. Deze was nota bene met de Denen in gesprek om het gesloten vredesverdrag te ratificeren en een oplossing te zoeken voor hun problemen met Haraldr (36). Door de onbezonnen actie van Haraldr wordt een Deense tegenaanval uitgelokt. Er worden een paar Frankische versterkingen aangevallen en geplunderd. Zo wordt een moeizaam behaalde vrede tussen de Denen en Lodewijk tenietgedaan. Toch weet de keizer in 831 vrede met Hárekr te sluiten (37). Hiermee zijn de kansen voor Haraldr helemaal verkeken. De vrede is voorlopig weergekeerd in de noordelijke streken en kort daarop wordt het bisdom Hamburg gesticht (38). Het wordt stil rond Klakk-Haraldr. Pas veel later vernemen we nog dat hij meerdere jaren eervol tussen de Franken heeft gewoond (39). In de Annalen van Fulda wordt een Haraldr genoemd, die voor zijn heer koning Hárekr naar het rijk van koning Lodewijk vluchtte. 'Toen Herioldus zich gedurende meerdere jaren eervol onder de Franken had opgehouden, werd hij tenslotte door de leiders van de noordelijke streken en de bewakers van de Deense mark verdacht van een lichtzinnig geloof en potentieel verraad, en is daarom door hen gedood' besluiten deze annalen (40). Daaruit kunnen we opmaken dat hier de dood van Klakk-Haraldr wordt gemeld. Het was immers deze Deen, die door zijn medekoningen werd verdreven naar Lodewijk de Vrome, die hem beleende met Riustringen, de noordelijke mark.


de doop van Klakk-Haraldr, tekening van Gerrit van Honthorst (1637)
De doop van Klakk-Haraldr in Mainz, tekening van Gerrit van Honthorst (1637)

Noten
(1) In het algemeen lijken de bronnen een (jongere) bloedverwant aan te duiden. Veelal wordt aantoonbaar een neef (oomzegger) bedoeld.
(2) ARF 812, (Annales Regni Francorum): zie Scholz (1992), 94
(3) ARF 813, 96
(4) AF 837, (Annales Fuldenses): zie Rau (1975), 22
(5) Poeta Saxo, zie Pertz (1826), 263
(6) Bijvoorbeeld bij Petrus Olaus en Cornelius Hamsfortius (Olaus, Hamsfortius, 1772).
(7) ARF 814, 97-99
(8) De laat elfde-eeuwse Adam van Bremen heeft een andere lezing: Haraldr verjoeg zijn broer Ragnfröğr spoedig na zijn troonsbestijging. Deze laatste begon een piratenbestaan (Tschan, 1959, 20).
(9) Astronomus, zie Tremp (1995), 356
(10) Ermoldus, zie Faral (1964), 188
(11) ARF 826, 119
(12) ARF 815, 99; Astronomus, 358-360 en 370; ARF 817, 102
(13) ARF 819, 106; ARF 821, 110
(14) Ermoldus, 188
(15) Ermoldus, 144 e.v.
(16) Vita Anskarii: zie Robinson (1921), c. 13
(17) ARF 823, 114; Vita Anskarii, c.13
(18) ARF 822, 112
(19) ARF 823, 114; Vita Anskarii, c. 7
(20) ARF 823, 114
(21) ARF 825, 118; ARF 826, 119
(22) Ermoldus, 154-156; ARF 826, 119; AX 826 (Annales Xantenses): zie Simson (1909), 7; Vita Anskarii, c. 7; Theganus, 220
(23) Ermoldus, 169
(24) ARF 826, 119; Astronomus, 432
(25) Ermoldus, 190
(26) Vita Anskarii, c. 7
(27) ARF 826, 119
(28) Ermoldus, 190-191; Vita Anskarii, c. 7; Astronomus, 432
(29) ARF 827, 122
(30) Saxo Grammaticus: zie Olrik & Raeder (1931), boek 9, 261
(31) Vita Anskarii, c.31
(32) Vita Anskarii, c.10
(33) Saxo Grammaticus, boek 9, 261
(34) Astronomus, 432
(35) Astronomus, 446; ARF 823, 114
(36) ARF 828, 123; Astronomus, 446
(37) AB 831, (Annales Bertiniani): zie Rau (1958), 14
(38) Lappenberg, (1842), 9
(39) AF 852
(40) AF 852


Referenties
Faral, E., Ermold le Noir: Poème sur Louis le Pieux et épitres au roi Pépin (Parijs 1964)
Henstra, D.J., The Evolution of the Money Standard in medieval Frisia (Groningen 2000)
Lappenberg, J.M. (ed.), Hamburgisches Urkundenbuch I (Hamburg 1842)
Olrik, J. en Ræder, H. (Ed.), Saxonis Gesta Danorum (Kopenhagen 1931)
Pertz, G.H. (ed.), Poeta Saxonis annalium de gestis Caroli Magni imperatoris Libri quinque a. 771-814, Monumenta Germaniae Historica Scriptores 1 (Hannover 1826)
Rau, R., Annales Bertiniani, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte II (Darmstadt 1958), 11-287
Rau, R., Annales Fuldenses, Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III (Darmstadt 1960), 19-177
Robinson, C.H., Rimbert, Life of Anskar, the apostle of the north, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his fellow missionary and successor (Londen 1921)
Scholz, B.W., Carolingian Chronicles: Royal Frankish Annals and Nithard's Histories (Michigan 1992)
Simson, B. von, Annales Xantenses, Monumenta Germaniae Historica Scriptores Rerum Germanicarum in usum scholarum 12 (Hannover 1909)
Tremp, E., Thegan, Die Taten Kaiser Ludwigs; Astronomer, Das Leben Kaiser Ludwigs (Hannover 1995)
Tschan, F.J., Adam of Bremen, History of the archbishops of Hamburg-Bremen (New York 1959)


Jever 2003

Wanneer we op zoek gaan naar de Oostfriese zetel van Klakk-Haraldr, dan heeft Jever de beste papieren. Hier werden al in de naam van hertog Bernhard II (1011-1059) munten geslagen. Maar het is aannemelijk dat deze plaats op grond van vermeldingen in vroege wetsteksten al eerder een marktplaats was (*).
De ligging van Jever in het Wangerland maakt een vroege bewoning zeer waarschijnlijk. De plaats, die oorspronkelijk aan een bevaarbare inham van de zee lag, bevindt zich op een pleistocene rug die ongeveer 8 meter boven het drassige laagland uitsteekt. Het centrale kerkplein (zie foto) is nog eens kunstmatig met 3 meter opgehoogd.
terug naar de tekst

(*) Henstra (2000), 66, n. 48

Terug naar overzicht Deense warlords
Verder naar Hemingr
Startpagina