![]() |
WALCHEREN: DEENSE KAPERS OP DE KUST | ![]() |
In de negende eeuw werden de kusten van de Noordzee geteisterd door Deense piraten. Hoewel middeleeuwse kroniekschrijvers begrijpelijkerwijs meer interesse toonden in hun doelen dan in de herkomst van deze plunderaars is er over dat laatste wel iets te zeggen. Want als we de verschillende raids in het Noordzeegebied in de periode tussen 834 en 864 - de periode van de grootste transmariene piratenactiviteit - in kaart brengen dan valt de centrale positie van Walcheren direct op. Is het mogelijk dat zich in de negende eeuw gedurende enige decennia een Deens piratennest op Walcheren heeft kunnen handhaven? |
Vanaf de jaren dertig van de negende eeuw werden de kusten rond de Noordzee regelmatig onveilig gemaakt door Scandinavische, met name Deense, vikingen. Wilden ze de Noordzee oversteken naar Engeland dan zullen ze naar de meest gunstige plaats voor een overtocht gezocht hebben, de ongeschiktheid van hun langschepen bij hoge zeegang in aanmerking nemende. Daarbij moeten ze zoveel mogelijk de binnenwateren, zoals het Almere en de Zeeuwse wateren benut hebben. Maar zuidelijker dan de Scheldedelta konden de piraten via de binnenwateren niet komen. Hier moest de oversteek naar Engeland gewaagd worden. Bovendien moesten ze hier ook foerageren en een gunstige wind afwachten. Op een eiland in de Scheldemonding lag een handelsnederzetting, die door intensieve handelscontacten met Engeland voor hen de bekendste en meest aangewezen landings- en pleisterplaats was. De hier aanwezige nederzetting werd door Alcuin in zijn levensbeschrijving van Willibrord genoemd als de villa Walichrum (1). In latere bronnen werd de plaats veelal aangeduid als Walacria, waarvan de naam Walcheren afgeleid is. De plaats dankte haar bestaan voornamelijk aan de handel. De lokatie aan een beschutte kreek nabij de monding van de Schelde maakte de nederzetting welhaast een ideale plaats voor overzeese handel. Het eiland, waaronder naar we mogen aannemen de handelsplaats zelf, was een kroondomein (2). Behalve voor de revenuen, die belastingen op de handel zal hebben opgebracht, was de nederzetting voor de Frankische koningen vooral van militair belang door de strategische ligging aan de monding van de Schelde. Hier had Lodewijk de Vrome (814-840) een seditio, een versterking, doen oprichten, waar we een militaire bevelhebber tegenkomen (3). De handelsnederzetting is dus tevens te beschouwen als een garnizoensplaats. Ook verbleven er veel optimates imperatoris, edelen in dienst van de keizer. We moeten daarbij eerder denken aan plaatselijke edelen dan aan een keizerlijk gevolg. Vanaf 835 worden er regelmatig vikingraids op de Engelse kusten gemeld (4). Walcheren moet rond die tijd een belangrijke rol zijn gaan spelen als steunpunt voor Deense piraten en kon tevens als uitvalsbasis dienen voor aanvallen op de Friese kustlanden. Want deze werden vanaf 834 praktisch jaarlijks door plunderingen geteisterd. Hun aanwezigheid op het eiland is voor de eerste jaren slechts indirect af te leiden, want een directe getuigenis van hun verblijf hebben we niet. Een actie van Lodewijk de Vrome - hij wilde een militaire versterking op Walacria realiseren - wijst op de plaatselijke aanwezigheid van piraten. Al in 834 reorganiseerde hij de door zijn vader Karel de Grote opgezette kustverdediging en het jaar daarop nam hij aanvullende defensieve maatregelen (5). Maar dat alles had weinig succes, de plunderingen gingen door. En dan wordt Walacria overrompeld, juist de plaats waar de Frankische militaire bezetting aanzienlijk en waarschijnlijk de grootste in de Friese en Vlaamse kustlanden was. Het moet voor de aanvallers dan ook van groot belang geweest zijn dat dit voor hun essentiële steunpunt heroverd werd. In de zomer van 837 kregen Deense piraten het eiland na deze raid in handen (6). Lodewijk de Vrome stelde direct een reis naar zijn opstandige zoon Lotharius I (840-855) in Italië uit en haastte zich naar zijn palts in Nijmegen om maatregelen te nemen (7). Blijkbaar was deze gebeurtenis zo belangrijk dat de keizer daarvoor zijn plannen wijzigde om zich persoonlijk met de zaak te gaan bemoeien. Hij had eerder dat jaar de kustverdediging nog op orde gebracht. De genomen maatregelen logen er niet om en wijzen erop dat de verdediging van het eiland beschouwd werd als meer dan een lokale aangelegenheid. Er was een garnizoen of versterkte wachtpost ingericht en Eggihard, de graaf van Walacria en mogelijk tevens de meier van het kroondomein, werd gesteund door een dux, een militair bevelhebber. Dat was de aan Lodewijk getrouwe Deense aanvoerder Hemmingr (8). Alle maatregelen werden op het eiland geconcentreerd, terecht verwachtte men juist daar een aanval. Maar de organisatie van de verdediging bleek nog niet voltooid, want er was sprake van een onvoorbereide verdediging. Eggihard, Hemmingr en andere edelen kwamen bij deze aanval om het leven.
|
Deze tekst is een verkorte weergave van een artikel met dezelfde titel in Nehalennia 151 (2006), 2-24. |
![]() |
Waarom waren de Franken niet in staat het eiland te verdedigen? Het antwoord zou kunnen liggen in de onwil van de plaatselijke bevolking om de Frankische heersers te steunen. Als het over Walcheren gaat, lijken de christelijke auteurs het eens te zijn over de heidense neigingen van de 'barbaren van de kuststreek'. De handelsplaats was en bleef sterk verweven met de heidense Noordzeecultuur. De plaats moet een slechte reputatie hebben gehad. Ondanks de gunstige ligging meden peregrini uit Engeland de plaats en reisden liever over Quentovic naar het continent. De kooplieden annex vrachtvaarders, al of niet permanent woonachtig in de handelsplaats, zullen voornamelijk van Friese afkomst geweest zijn. We kunnen hier, net als in veel andere plaatsen in Noordwest-Europa een Friese handelskolonie vermoeden. Daarnaast moeten Engelse betrekkingen hun stempel hebben gedrukt op een niet te verwaarlozen Angelsaksisch element in de gemeenschap. Een dergelijke bevolking zal eerder geneigd zijn geweest om Deense avonturiers - heidense broeders en partners in de mariene handel - gastvrijheid te verlenen.
Een belangrijke aanwijzing voor de permanente vestiging van Denen op Walcheren vormt de aanwezigheid van Arabische dirhems.
De meeste Arabische munten zullen zijn verspreid door Noormannen die zich met medeneming van hun zilver in Frisia hadden gevestigd,
zoals door Besteman (9) aannemelijk is gemaakt.
In de monding van de Schelde gelegen, was de handelsplaats een ideale uitvalsbasis voor aanvallen op het rijk van Karel de Kale. Terwijl de Friese kusten
gevrijwaard bleven van plunderingen verlegden de piraten hun aanvallen naar West-Francië en Engeland (14). De kroniekschrijver Nithard suggereerde
hierbij machinaties van Lotharius (15). Daarnaast lijkt de vorst met de bezetting van Walcheren de komst van vrije vikingen naar het Zeeuwse
kustgebied te hebben willen pareren. Want hoewel het eiland in 837 was leeggeplunderd, zal het als springplank naar Engeland in trek zijn
gebleven en moet als pleister- en foerageringsplaats een belangrijke rol hebben gespeeld. Walcheren zou dus kunnen worden opgevat als een piratennest, een vergaarplaats van ongebonden vikingen. Hier hadden ze een haven voor hun vloot en een door Lodewijk de Vrome opgerichte seditio, mogelijk een versterking. Het is dan ook de vraag in hoeverre Lotharius na de dood van Haraldr 'junior' in 844 het Zeeuwse gebied onder controle had. Na de dood van de Deen konden zijn mannen zich gemakkelijk in het betwiste en ontoegankelijke Zeeuwse kustgebied hebben gehandhaafd en Hrœrekr, de verdreven broer van Haraldr, hebben bijgestaan bij diens aanvallen op de Friese kusten. Want Haraldr en Hrœrekr waren in ongenade gevallen bij Lotharius, waarschijnlijk nadat de koning tot een vergelijk was gekomen met zijn broers Lodewijk de Duitser en Karel de Kale. De Karolingische vorsten hadden vrede met elkaar gesloten en de Deense bondgenoten van Lotharius vormden nu op hun strategische posities in de riviermondingen eerder een bedreiging dan een steun voor de vorst. Haraldr 'junior' kwam om, maar Hrœrekr wist aan Lotharius te ontsnappen en naar Saksen te ontkomen. Hij verzamelde een vloot en viel de Friese kusten van Lotharius aan. Hoewel hij heel goed medestanders in het Nedersaksische kustgebied kan hebben gerekruteerd, lijkt de basis voor zijn aanvallen meer zuidelijk te liggen. Want het zwaartepunt van de plunderingen lag bij Dorestad en de Betuwe. Dan was het piratennest Walcheren, zoals gezegd, de meest voor de hand liggende plaats voor zo'n basis. Door zijn acties wist Hrœrekr zijn oorspronkelijke positie als plaatselijke heerser bij Lotharius af te dwingen. De vorst en zijn vazal kwamen in 850 tot een vergelijk en de Deen vestigde zich in Dorestad. Hoewel Lotharius de verdediging van West-Frisia - waaronder ook het Zeeuwse kustgebied kan worden gerekend - aan Hrœrekr had toevertrouwd, lijkt er in de situatie in Zeeland geen verandering te zijn gekomen. Vermoedelijk handhaafden zich op Walcheren piratae Danorum, Deense piraten, zoals de auteur van de Gentse Miracula sancti Bavonis ze noemde (17). Hrœrekr kon en wilde zich ook niet om dit eiland bekommeren. Een deel van zijn mannen zal, belust op avontuur, geen zin hebben gehad om als grafelijke dienaren bij hun aanvoerder te blijven. Ook zij kunnen heel goed op Walcheren terecht zijn gekomen. We zien vanaf 850 de plunderingen in het Scheldegebied sterk in frequentie toenemen. Door hun oude banden met Hrœrekr bleef Frisia hiervan goeddeels gevrijwaard. Nadat hij in 857 zijn Friese post had verlaten om zich tijdelijk nabij de Deense grens te vestigen, maakten ze echter van diens afwezigheid gebruik om Dorestad te bestormen en de Betuwe en andere naburige gebieden te verwoesten (18). Een deel van de mannen van Hrœrekr was naar Engeland overgestoken, waar we hen tegenkomen in het gebied van de Theemsmonding (19). Anders dan bij de tochten naar Engeland in de jaren 30 en 40 kennen we nu wel de namen van de aanvoerders. Het zijn Hálfdanr, Ívarr en Ubbi 'de Fries'. Met een 'heidens leger van Denen en Friezen' werden winterkampen op de eilanden Thanet en Sheppey bij de Theemsmonding ingericht (20).
Nadat Guðröðr, een neef van Hrœrekr in 852 door plaatselijke edelen uit Oost-Frisia was verdreven, week hij vermoedelijk enige tijd met
Hróðulfr of Hrólfr (21) naar Walcheren uit. Guðröðr en Hróðulfr waren neven van Hrœrekr, die over West-Frisia heerste. Er was
tussen hen een goede onderlinge verstandhouding en ze deden dan ook geen aanvallen op het gebied van hun neef Hrœrekr. Nadat graaf Boudewijn I de toorn van Karel de Kale over zich had afgeroepen door in 862 diens dochter Judith te schaken, vluchtte de opstandige vazal naar het rijk van Lotharius. Zowel de paus als bisschop Hincmar van Reims gingen ervan uit dat Boudewijn naar de Noormannen zou uitwijken. Blijkbaar waren deze kerkvorsten op de hoogte van ons onbekende achtergronden van Boudewijn. Ten tijde van zijn vlucht beheersten de Denen het hele kust- en rivierengebied. Vooral Hrœrekr was hier prominent aanwezig, maar het is niet erg waarschijnlijk dat Boudewijn aansluiting bij hem zou hebben gezocht. Want Hrœrekr had zich inmiddels ontpopt als een getrouwe van Lotharius en zou na diens dood een verbond sluiten met Karel de Kale. Het ligt meer voor de hand dat Boudewijn naar Zeeland was gevlucht, gebied dat formeel onder militaire heerschappij van Hrœrekr viel en behoorde tot het bisdom Utrecht. Hincmar richtte dan ook brieven aan zowel Hrœrekr als de Utrechtse bisschop, waarin hij waarschuwde voor Boudewijn. Hij maande Hrœrekr zich niet met de geëxcommuniceerde graaf in te laten (27). Maar veel zin had dat niet, want de autoriteiten hadden in de Zeeuwse 'vrijstaat' weinig in te brengen. Hier waren Boudewijn en Judith betrekkelijk veilig voor Frankische heersers. De oude betrekkingen tussen Walacria en Engeland kunnen een belangrijke rol hebben gespeeld in hun keuze voor deze uitwijkplaats. Judith had als weduwe van twee koningen van Wessex nauwe banden met Engeland. Zij werd, nadat ze voor de tweede keer weduwe was geworden, door haar vader Karel de Kale naar West-Francië teruggehaald. Bij haar terugkomst werd zij in hechtenis genomen. Men verwachtte blijkbaar een of andere actie, misschien uit Engeland. Die bleef niet uit toen Boudewijn kort daarop Judith schaakte, hetgeen mogelijke Engelse contacten van Boudewijn doet vermoeden. De angst van de paus en Hincmar lag niet zozeer in het feit dat Boudewijn naar de Noormannen zou vluchten, als wel dat hij zich bij hen zou aansluiten (28). Een verbond tussen Boudewijn, de Noormannen en mogelijk de Engelsen vormde een reëel gevaar voor de Frankische vorsten. Van een dergelijke alliantie is nadien echter niets gebleken. Want hij verzoende zich met de koning, kreeg toestemming om met Judith te huwen en ontwikkelde zich tot een invloedrijk man aan het West-Frankische hof. Vanaf het moment van Boudewijns rehabilitatie tot aan zijn dood in 879 lieten de Noormannen Vlaanderen links liggen. We kunnen hierin de invloed van zijn contacten met de Scheldevikingen, de Scaldingi, vermoeden. Als Boudewijn inderdaad op goede voet stond met de Scaldingi, dan heeft Karel de Kale in meerdere opzichten juist gehandeld door hem weer in genade aan te nemen en hem het Vlaamse kustgebied toe te vertrouwen.
De eerst continue piratenbezetting kreeg
met de komst van Boudewijn een meer intermitterend karakter. na enige avonturen in het Rijnland kiest het merendeel van de Denen het
ruime sop (29). We ontmoeten hen in 865 in Engeland, waar ze de opvolgende jaren als Scaldingi onder leiding van de eerder
genoemde Ubbi de Fries in Northumbria een bloedbad hebben aangericht (30). Ubbi dux Fresonum was blijkbaar aan beide zijden van
de Noordzee actief. |
Noten
(1) venit ad quandam villam Walic(h)rum nomine, Alcuin, vita Willibrordi, zie Levison, 1920, 128 Literatuur
Besteman, J.C., 'Scandinavisch gewichtsgeld in Nederland in de Vikingperiode', Cordfunke, E.H.P.K. & Sarfatij, H., Van Solidus tot Euro (Hilversum 2004), 21-42
|
De aanleg van ringwalburgen aan het einde van de negende eeuw, waarschijnlijk op kroondomeinen, wijst erop dat Zeeland op dat moment weer door het centrale gezag werd beheerst. De hoge concentratie van drie ringwalburgen op Walcheren was niet alleen een teken dat de domeinen weer onder een centraal gezag in gebruik waren genomen, maar ook dat men beducht was voor een nieuwe bezetting. Deze bleef echter uit, want de Noormannen bouwden vanaf 879 hun versterkte kampen in het binnenland. Om in het Scheldegebied door te dringen, zullen ze tot hun vertrek naar Engeland in 892 vele malen langs Walcheren zijn gevaren zonder er zich te willen vestigen. Het tijdperk van de Scaldingi, de vrije vikingen op Walcheren, was voorgoed voorbij. |
![]() De ringwalburg Oost Souburg op Walcheren |