header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   MARKANTE PLAATSEN: MEINERSWIJK


In 847 werd de handelsnederzetting Meinerswijk, aan de Rijn bij Arnhem, door Noormannen aangevallen en geplunderd. Met buit beladen keerden de overvallers naar hun basis in Dorestad terug. Meinerswijk lag in de directe nabijheid van Arnhem, waar zich de curtis (hof) van een uitgebreid koninklijk domein bevond. De aanval op Meinerswijk was niet willekeurig, het betreft een geplande operatie met een gericht doel.


In de Over-Betuwe speelden de rivieren de Rijn, de Waal en de Gelderse IJssel een belangrijke rol. Door de dynamiek van het rivierenlandschap zijn plaatsen in de loop van de tijd anders komen te liggen. Daardoor moeten we het splitsingspunt van de Rijn en de IJssel op een heel andere plaats zoeken dan tegenwoordig. Vóór de Romeinse periode maakte een deel van het Pannerdens Kanaal en de Neder-Rijn deel uit van de oorspronkelijke IJssel, die bij Meinerswijk een grote bocht naar het noordoosten maakte. De Rijn volgde toen een tracé langs Elst naar het noordwesten, om vanaf Driel ongeveer de huidige Rijnloop te vervolgen.

Al aan het begin van onze tijdrekening was er nabij de huidige polder Meinerswijk tegenover Arnhem een afsnijding tussen de Rijn en de IJssel ontstaan, op natuurlijke wijze of door menselijk ingrijpen, daarover is men het niet eens. De Waal heeft zich in de loop van de Middeleeuwen als de belangrijkste aftakking ontwikkeld. Daardoor is de stroombedding van het niet meer actieve deel van de oorspronkelijke Rijn tussen Doornenburg en Driel verland. Het splitsingspunt van de Rijn en de IJssel verschoof naar het oosten en kwam bij Malburgen te liggen (1).
In de Over-Betuwe is archeologisch relatief intensieve bewoning vastgesteld. Er waren met name nederzettingen op hoger gelegen plaatsen zoals de Praest, de Nevel, Driel, Heteren en Randwijk (2). In Elst bevond zich een Romeinse tempel, waarschijnlijk op de plaats van een oude heidense cultusplaats. Het eigendom daarvan was overgegaan op de Frankische koningen die zichzelf als de rechtmatige opvolgers van de Romeinse heersers beschouwden.
Ook in de polder Meinerswijk, tegenover Arnhem, vinden we tekenen van de Romeinse overheersing. Op de plaats waar al een aanwijzing van bewoning in de vorm van een fosfaatconcentratie in de bodem bekend was, werden in 1979 de resten van een Romeins fort gevonden (3). Misschien gaat het om het castra Herculis dat op de Peutinger kaart dicht bij Nijmegen staat aangegeven. De laatste bouwfase van het fort werd in de vierde eeuw in steen opgetrokken. De resten moeten nog eeuwen herkenbaar in het landschap aanwezig geweest zijn.
Het is onwaarschijnlijk dat we dit fort kunnen identificeren met het castra bij Elst dat in een schenkingsoorkonde uit 726 van Karel Martel genoemd wordt (4). Deze sterkte bleek er volgens de oorkonde toen niet meer te zijn, terwijl het fort in Meinerswijk nog eeuwen later zichtbaar was. Er werd tot in de zeventiende eeuw tufsteen uit de ruïne gewonnen en voor cementfabricage gebruikt. De naam Meinerswijk is vanaf de 14de eeuw verbonden aan een hof, later een huis en heerlijkheid. Het werd in 1853 gesloopt.
Op grond van het toponiem Meinerswijk is het aannemelijk dat de vicus (handelsnederzetting) Meginhardi, zo genoemd in de negende eeuw, zich in de nabijheid van het fort bevond, ook al is er nooit een spoor van Karolingische bewoning teruggevonden. Eerder moeten we denken aan een hoger gelegen plaats zoals de Praest. Hiervoor pleit het gerechtelijk centrum van de Over-Betuwe dat daar nog in de veertiende eeuw was. Er vonden vanouds rechtszittingen van de landheer plaats (5). We treffen hier ook het toponiem Malburgen aan, een naam die op een gerechtsplaats in de Frankische tijd duidt. (6) Wellicht kunnen we hier een oude dingplaats vermoeden.
Uit fysisch-geografisch onderzoek blijkt dat Meinerswijk in de Karolingische periode op de linker oever van de Rijn lag. Bovendien werd Meginhardeswich, dat we eveneens met Meinerswijk kunnen identificeren, in een oorkonde uit 814 of 815 in de Betuwegouw gesitueerd, dus ook op de linker oever van de Rijn. (7)


Noten
(1) Mulder, Keunen en Zwart, 'Malburgen', 23-24.
(2) Maris, 'Rijnwijk - Randwijk', 34.
(3) Willems, 'Arnhem - Meinerswijk
(4) OSU I, Muller & Bouman, 1920, no. 36.
(5) De Vries, 'Claring opghen Praest', 5.
(6) Blok, De Franken, 95.
(7) OSU I, Muller & Bouman, 1920, no. 55.
(8) Ewa ad Amorem, artikel 9: zie Sohm, 1883, 118.
(9) Jappe Alberts & Jansen, Welvaart in wording, 35.
(10) AX 847, 348.
(11) OSU I, Muller & Bouman, 1920, no. 62.
(12) Glöckner, Codex Laureshamensis, no. 102; Voor de familierelaties van de Lantwarden, zie Löwe, 'Studien zu den Annales Xantenses', 87. Dat Gendt een administratief centrum was blijkt uit de vele oorkonden die er zijn opgesteld.
(13) Glöckner, Codex Laureshamensis, no. 103.
(14) Löwe, 'Studien zu den Annales Xantenses', 84.
(15) Schiefer, Die Urkunden Lothar II, no.14, 404-405.
(16) AX 847, 348.
(17) Wenskus, Sächsischer Stammesadel, 305 (Ricdag sibbe aan de Elbemonding in Sturmi en Moswedi); 318 (Siger in Ricdag-sibbe); 361 en 369 (Liuthar, Stade).
(18) AF 850, 38.
(19) AX 845, 348.
(20) Ubi distributis portionibus, Hludowicus ultra Rhenum omnia, (…) Hlotharius intra Renum et Scaldem in mare decurrentem (AB 843, 60).
(21) Van der Tuuk, 'Denen in Dorestad', 26.
(22) AB 850, 76.
(23) Schiefer, Die Urkunden Lothar II, no. 14, 404-405.

Rijn

Op de splitsing van de Rijn en de Gelderse IJssel lag Meinerswijk op een gunstige plaats langs verschillende handelsroutes. Mogelijk bood de IJssel een alternatieve route voor de handelsvaart van het Frankische kerngebied naar het noorden en verder naar het Baltische gebied. Vanwege diezelfde ligging lag Meinerswijk ook op een militair strategische locatie. Het belang van deze plaats is evident en we mogen verwachten dat hier een doorgangstol was gevestigd waar inkomsten voor de koning werden gegenereerd. Waarschijnlijk diende het voormalige Romeinse fort als het administratieve centrum van de vertegenwoordiger van de koning. Net zoals dat voor Elst gold, mogen we aannemen dat het fort met de vicus Meinerswijk op grond van het Romeinse verleden ook tot de Frankische fiscale goederen behoorde.
De markt van Meinerswijk kan een regionale functie gehad hebben, maar was vooral een schakel in de langeafstandshandel, zoals Dorestad dat - op veel grotere schaal - op de splitsing van de Rijn en de Lek was. Hoewel we in Meinerswijk koningsgoed aannemen, is het niet bekend of handelslieden er de beschermde status van homines imperatoris hadden, zoals in Dorestad en later in Tiel en Deventer. Wel komen we in een plaatselijk geldende wetstekst een onbekende stand tegen: wie een wargengus heeft gedood, moet 600 solidi betalen (8). Dat is drie maal het weergeld van een vrije man. Misschien waren het handelslieden, hoewel we ook aan vreemdelingen in het algemeen kunnen denken. Maar dan wel vreemdelingen met een bijzondere rechtspositie. Het woord wargengus is mogelijk verwant aan waraegus, Zweedse kooplieden-kolonisten (9).


Referenties
AB Annales Bertiniani, zie: Rau, 1958
AF Annales Fuldenses, zie: Rau, 1960
AX Annales Xantenses, zie: Rau, 1958
OSU I Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, zie Muller en Bouman, 1920

Blok, D.P., De Franken in Nederland (Haarlem 1979).
De Vries, W., 'Claring opghen Praest', Vereeniging 'Gelre' Bijdragen en mededeelingen 47 (1944), 1-20.
Glöckner, K. (ed.), Codex Laureshamensis (Darmstadt 1929-1936), Nachdruck 1963
Jappe Alberts, W. & H.P.H. Jansen, Welvaart in wording. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland van de vroegste tijden tot het einde van de Middeleeuwen ('s Gravenhage 1964).
Löwe, H., 'Studien zu den Annales Xantenses', Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters namens der MGH., 8 (1950), 59-98.
Maris, A.J., 'Rijnwijk - Randwijk en het ontstaan van (nieuw-) Wageningen', Vereeniging 'Gelre' Bijdragen en medeedelingen 39 (1936), 33-41.
Mulder, J.R., L.J. Keunen en A.J.M. Zwart, 'In de ban van de Betuwse dijken, Deel 5 Malburgen', Alterra rapport 405 (Wageningen 2004).
Muller Fz., S., en A.C. Bouman (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920).
Schieffer, Th. (ed.), 'Die Urkunden der Karolinger III, Die Urkunden Lothars I. und Lothars II.', Diplomata, Monumenta Germaniae Historica (Berlijn/Zürich 1966).
Sohm, R., Lex Ribuaria et Lex Francorum Chamavorum, Fontes juris Germanici antiqui in usum scholarum ex monumentis Germaniae historicis separatim editi (Hannover 1883), 111-123.
Van der Tuuk, L., 'Denen in Dorestad. De Deense rol in de ondergang van Dorestad', Jaarboek Oud-Utrecht 2005, 5-40.
Wenskus, R., Sächsischer Stammesadel und frankischer Reichsadel, (Göttingen 1976).
Willems, W.J.H., 'Arnhem - Meinerswijk: een nieuw castellum aan de Rijn', Westerheem 29 (1980), 334-346.


Over-Betuwe


Het is aannemelijk dat Meginhard, zoon van Wracharius, zijn naam heeft gegeven aan Meginhardeswich, de plaats die we in een oorkonde uit 814 of 815 en nadien als de vicus Meginhardi tijdens de Noormannenplundering van 847 tegenkomen (10). In de vicus (handelswijk) Meginhardi kunnen we het later opduikende toponiem Meinerswijk herkennen.
Meginhard zal als telg van een voornaam Saksisch geslacht de hand hebben gehad in de stichting van de handelsplaats Meginhardeswich. In de negende eeuw komen we in de Betuwe verder geen bezittingen meer tegen van zijn familie. Waarschijnlijk heeft Meginhard met de koopliedennederzetting op de overzijde van de Rijn een bruggenhoofd naar de Betuwe proberen te slaan. Want de Saksische elite was al gegoed in Arnhem, op de rechter oever van de Rijn.
Nog een andere Saksische edelman had behalve bezittingen langs de Veluwezoom eveneens goederen op de linker oever van de Rijn. Want in 834 werden de goederen van Wichbrecht en zijn zoon Waldbrecht door een zestal gemachtigden aan de Utrechtse kerk overgedragen (11). Deze goederen lagen in Oosterbeek en op De Praest bij Meinerswijk. We zagen al dat er met Meinerswijk en De Praest ongeveer dezelfde plaats bedoeld kan zijn.
Na schenkingen door Lantward en later van zijn zoon Gerward, telgen van een rijke familie van plaatselijke grootgrondbezitters, de Lantwarden, werd een proosdij in de villa Gendt gevestigd, zo'n 10 kilometer ten zuiden van Meinerswijk (12). Tot de schenkingen van Lantward behoorden ook goederen in Meinerswijk (13). Gerward zou na een carrière aan het hof van Lodewijk de Vrome - onder meer als bibliothecaris - aan het einde van de jaren dertig van de negende eeuw in het klooster van Lorsch intreden. In die hoedanigheid ging hij optreden als praepositus (proost) in Gendt, dus temidden van zijn oorspronkelijke familiegoederen (14). Hier redigeerde hij, waarschijnlijk tot zijn dood in 860, het eerste deel van de jaarboeken van Xanten. Het is begrijpelijk dat hierin gebeurtenissen uit zijn eigen streek bijzondere aandacht krijgen. Een voorval dat verder nergens vermeld wordt, is de plundering van de vicus Meinerswijk door Noormannen in 847. Nadat de aanvallers hun buit hadden vergaard, keerden zij naar Dorestad terug, zo wist alleen Gerward ons te berichten. Dorestad was op dat moment bezet door de Deense aanvoerder Hrœrekr met zijn mannen. En juist Hrœrekr blijkt nadien gegoed in Gendt, de verblijfplaats van Gerward. Zijn goederen werden door Lotharius in 860 aan Lorsch overgedragen (15). Merkwaardig genoeg noemde Gerward alleen de aanval op Meinerswijk, terwijl er toch verschillende interessante aanvalsdoelen in de directe nabijheid lagen, zoals het koningsgoed Arnhem. Hrœrekr moet hiervoor een reden gehad hebben. Het is ook opvallend dat Gerward voorafgaand aan de plundering van Meinerswijk een gevecht met de graven Sigirus en Liutharius meldde (16). Waarschijnlijk hebben we met twee Saksische graven te maken, gegoed in het gebied tussen de Wezer- en de Elbemonding (17). Het is heel goed denkbaar dat Hrœrekr het in Neder-Saksen met deze twee graven aan de stok had gekregen. Want hij was rond 844 door Lodewijk de Duitser als fidelis aangesteld en kennelijk met de algemene leiding belast boven de Saksische edelen geplaatst (18). Die zullen zijn komst met lede ogen hebben aangezien. Maar hoe kon Gerward weten van dit wapengekletter in het Saksische kustgebied? En die vraag kunnen we ons ook stellen bij zijn vermelding van de ontvangst in Saksen door Hrœrekr in 845 van de mannen van de Noormannenaanvoerder Ragnarr (19).
We moeten dan ook concluderen dat Gerward nauwe contacten met de Saksische elite aan de overzijde van de Rijn had. Bovendien blijkt de Saksische achtergrond van de Lantwarden eens te meer doordat ze, behalve in de Betuwe, ook in het door Saksische edelen beheerste Hamaland gegoed waren, met bezittingen op de Veluwe en in de Achterhoek.
Lantward had goederen in Meinerswijk, Gerward in Gendt, in beide gevallen op fiscale grond. We kunnen in het optreden van de Lantwarden in de Over-Betuwe een oprukken van de Saksische adel in het rivierengebied met koninklijke steun zien, dus van een bewuste Frankische politiek.

Door de Verdeling van Verdun in 843 kwam de Over-Betuwe in een grenszone te liggen. Volgens de kroniekschrijver Prudentius ging de Rijn de grens tussen de rijken van Lodewijk de Duitser en Lotharius I vormen (20).
Bij de verschillende rijksdelingen speelde de plaatselijke elite een belangrijke, zo niet doorslaggevende rol. Daarom was het zaak voor de Karolingische vorsten om getrouwen in een strategische grenszone als het rivierengebied te krijgen en te houden. De machtige Hamalandse graven en andere Saksische edelen waren loyaal aan de Oost-Frankische koning Lodewijk de Duitser. Daardoor kwamen ze met hun goederen in het rivierengebied, dus in het Middenrijk van Lotharius, in een lastig parket. Lotharius had slechts de Friese Ansfrieden aan zijn zijde. We zagen dat hij op de Lantwarden vanwege hun Saksische achtergrond waarschijnlijk minder kon rekenen, ook al bevonden zij zich vanwege hun belangen in de Betuwe in een ongemakkelijke positie en moesten zij voorzichtig manoeuvreren. Daarom had Lotharius steun bij hem getrouwe Deense edellieden gezocht, ballingen die nog maar betrekkelijk kort in de Lage Landen opereerden. De broers Haraldr junior en Hrœrekr hadden zich met hun sterke militaire aanhang bij Lotharius aangesloten. Hij had hun inzet al met succes in het mondingsgebied van de Schelde toegepast. Door stationering van deze Denen kon Lotharius het gebied tussen de Maas en de Schelde beheersen en uiteindelijk ook formeel in handen krijgen. Een dergelijke tactiek had hij ook toegepast door Dorestad aan hen over te dragen en hun het militaire bevel over de kuststreken toe te vertrouwen (21). Het ligt voor de hand dat hij hun toen ook de handelsplaats Meinerswijk en andere goederen in de Betuwe heeft toegezegd, juist in een gebied waar de aan hem getrouwe edelen schaars waren.
Met de rijksdeling van 843 kwam er een voorlopig einde aan de Karolingische burgeroorlogen. Nu begon Lotharius in de Denen, die alle grote rivieren beheersten, een potentieel gevaar te zien. Het gevolg was dat ze rond 844 bij de koning in ongenade vielen. Hrœrekr werd gearresteerd en zijn broer Haraldr junior kwam om. Maar Hrœrekr wist te ontsnappen en begon vanuit Noord-Saksen de Friese kusten van zijn heer te bestoken. In 845 en 846 viel hij Dorestad aan en wist de plaats weer in handen te krijgen. In 847 ondernam hij vanuit Dorestad de eerder genoemde aanval op Meinerswijk. Lotharius moest vanuit de palts Nijmegen machteloos toezien hoe Hrœrekr zich van Dorestad en de Betuwe meester maakte.
De bezetting van Dorestad werd in 850 door Lotharius formeel bevestigd: Hrœrekr kreeg Dorestad en 'andere graafschappen' overgedragen (22). Het is niet bekend of onder die graafschappen ook de Betuwe was begrepen, maar dat is wel aannemelijk. Later zou blijken dat Lotharius goederen in de villa Gendt in de Over-Betuwe aan Hrœrekr had overgedragen. Het betrof koningsgoederen die Lotharius II in 860 ex rebus juris nostri ex beneficio Hrorici (uit de zaken die ons rechtens toebehoren uit het bruikleen van Hrœrekr) aan de abdij van Lorsch had geschonken (23).

Terug naar overzicht markante plaatsen
Startpagina