![]() |
MARKANTE PLAATSEN: GRONINGEN | ![]() |
De stad Groningen ligt op de noordelijke uitloper van een pleistocene heuvelrug, de Hondsrug, en vormt daarmee een vooruitgeschoven hooggelegen punt in het laaggelegen noordelijke veen- en kweldergebied. Over de Hondsrug liep een belangrijke heerweg (in de stad nog steeds Hereweg geheten), die op de Grote Markt in Groningen eindigde. Bovendien lag de plaats ingesloten tussen twee riviertjes, die samen als de bevaarbare benedenloop van de Hunze (nu Reitdiep) een verbinding met de zee vormden (1). Door deze gunstige ligging moet Groningen al vroeg een marktfunctie gehad hebben. Om diezelfde reden had de plaats een ook strategische betekenis. Het is dan ook geen toeval dat we hier al vroeg koningsgoed aantreffen. Er werd waarschijnlijk al door Karel de Grote een domein ingericht (2). Op de plaats van een grafveld uit de achtste of negende eeuw werd, nabij de Grote Markt als onderdeel van het domaniale complex, de eerste voorloper van de huidige Martinikerk gebouwd. De bijeengebrachte landbouwproducten en andere goederen van het domein werden in een centraal beheerscentrum opgeslagen. |
Het hoeft ons daarom niet te bevreemden, dat de Noormannen deze plaats als doel van hun plunderingen kunnen hebben gekozen. En dat gebeurde dan ook volgens een anonieme geestelijk, die mogelijk in opdracht van de bisschop van Münster, rond 1100 een hagiografie (heiligenleven) schreef over de heilige Walfridus en zijn zoon Radfridus (3). Daarin beschreef hij een vikingaanval op de Groninger Ommelanden, toen nog een deel van de Friese landen. Uit veel details van zijn verhaal blijkt dat hij goed op de hoogte moet zijn geweest van de plaatselijke omstandigheden. Mogelijk heeft hij Bedum, de plaats waar Walfridus en Radfridus door Noormannen zouden zijn vermoord, persoonlijk bezocht en aantekeningen gemaakt van de aldaar nog levende herinnering aan de martelaren. Het is echter zeer twijfelachtig of de auteur een historisch betrouwbaar verhaal heeft weergegeven. Want ook in dit geval heeft deze christelijke auteur de Noormannen zo zwart mogelijk afgeschilderd. Volgens hem trokken ze folterend rond, lijf en leden verminkend van een ieder die ze aantroffen. Niet alleen werd de Groningse bevolking uitgemoord en de plaats platgebrand, ook de Sint-Maartenskerk (Martinikerk) in Groningen werd in de as gelegd. Toen ze Walfridus aantroffen werd hij naar het Noormannenkamp gevoerd, gefolterd en ter dood gebracht. Nadat ze er achter waren gekomen dat hij het christendom beleed, voegde de auteur er betekenisvol aan toe. Kort gezegd, verhaalde hij van een grote Noormannenvloot, die naar het gebied tussen de Eems en de Lauwers, ongeveer de tegenwoordige provincie Groningen, was gekomen. Ze waren, naar we mogen aannemen, de Hunze opgevaren en ze hadden de Friese verdedigers aangevallen. Die wisten geruime tijd weerstand te bieden en konden zelfs de aanvallers even terugdringen. Maar de overmacht was te groot en door uitputting moesten de Friezen zich gewonnen geven, waarna ze de benen namen. De Noormannen rukten op naar de versterkte, maar door gebrek aan mankracht slecht verdedigde villa Groningen.
|
Noten (1) In een graf in Antum bij het Reitdiep, 10 km ten noordwesten van Groningen, werden enige Scandinavische voorwerpen uit de late negende eeuw aangetroffen, 2 zwaarden, 2 speren, een schild en een stijgbeugel (Arbman, 1961, 82). (2) Blok, 1985, 144. (3) Uitgegeven door Van Schaïk, 1985. (4) Kooi, 1997, 5, e.v. (5) Boersma, 1990, 64-66. (6) Van Rij, 1989, 15. (7) Halbertsma, 2000, 163. (8) Boersma, 1990, 57-58. (9) Pertz, 1839, 68. (10) De bronnen kunnen gevonden worden op de pagina vikingaanvallen bij het jaar 994. (11) Van Giffen & Praamstra, 1972, 47, 97; Boersma, 1990, 58.
|
Het Martinikerkhof in Groningen
|
Wanneer zou deze aanval plaats hebben gevonden? Walfridus, en zijn eveneens omgekomen zoon Radfridus, zouden bij hun woning in Bedum, 10 km ten noorden van Groningen, zijn begraven. Kort nadien werd over het graf van Walfridus een houten memoriekapel opgericht. Vervolgens werd de houten kapel vervangen door een uit steen opgetrokken kerk. Resten van de funderingen van deze stenen kerk zijn bij opgravingen bij de huidige hervormde kerk aangetroffen en halverwege de elfde eeuw gedateerd (4). De aanval moet dus ruim voor die tijd hebben plaatsgevonden. De ontginningsactiviteiten van Walfridus, zoals die door de hagiograaf zijn beschreven, zouden kunnen stroken met de ontginningsgeschiedenis rond Bedum, die in de tiende eeuw geplaatst wordt. Van wanneer stamt de versterking waarop de Noormannen waren gestuit bij hun aanval op de villa Groningen? De vroegste stadswal is door Boersma in de twaalfde eeuw gedateerd (5). Mogelijk was er een vroegere versterking, die ook een kleiner gebied kan hebben omsloten dan de latere stadswal, maar die is archeologisch niet aangetoond. Aan het einde van de twaalfde eeuw hadden de burgers van Groningen een conflict met de bisschop van Utrecht over de Sint-Walburgkerk, naast de Martinikerk gelegen. Deze zou volgens hen in de tijd van de heilige Walfridus de inwoners tot nut zijn geweest bij de verdediging van hun stad tegen de Noormannen, en zou dan dus de functie van burcht hebben gehad. Wel heeft de kerk als vluchtoord dienst gedaan, toen Groningse opstandelingen tegen de bisschop hier hun toevlucht zochten. Daarbij werd het tufstenen gebouw aangevallen met belegeringswerktuigen, aldus een kroniek uit het begin van de dertiende eeuw (6). De archeoloog Halbertsma heeft op grond van opgravingsgegevens van de restanten van de Sint-Walburgkerk een munitio (versterking) verondersteld, maar de aanwijzingen hiervoor zijn op zijn zachtst gezegd mager (7). De meeste onderzoekers zijn het er over eens dat de Sint-Walburgkerk van na de Noormannenperiode stamt. In de Passio Walfridi komt deze kerk niet eens ter sprake. De Martinikerk wordt echter wel genoemd en archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat deze een houten voorganger heeft gehad uit het begin van de negende eeuw (8). Het is heel goed mogelijk dat de eerste stenen kerk eveneens nog uit die eeuw stamt en dan kan deze dienst hebben gedaan als munitio, genoemd in het heiligenleven van Walfridus, maar dit is verre van zeker.
Er is wel een verband gelegd tussen de raid op Groningen en het bericht in de Annales Hildesheimenses (9) over een Noormannenaanval
in 991, waarbij 'Staveren en andere plaatsen aan de kust' werden geplunderd (10). En een paar jaar later, in 994, viel volgens verschillende
kroniekschrijvers Oost-Friesland ten prooi aan plunderingen. Deze plunderingen kunnen in verband worden gebracht met een revival van
vikingactiviteit aan het einde van de tiende eeuw, op gang gebracht door de militaire successen van de Deense koning Harald Blåtand. Hij
richtte zich in eerste instantie op Engeland, maar na de dood van de Duitse keizer Otto II in 983 waren ook de Friese en Saksische kusten niet
meer veilig. |
Referenties Arbman, H., Ancient Peoples and Places, The Vikings (Londen 1961). Blok, D.P., 'De vroege middeleeuwen tot ca. 1150', Heringa, J., e.a. (eds.), Geschiedenis van Drenthe (Meppel 1985), 141-170. Boersma, J.W., 'De archeologie van protohistorisch Groningen', Boersma, J.W., e.a., Groningen 1040: archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen (Bedum 1990), 43-66. Halbertsma, H., Frieslands oudheid: het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang (Utrecht 2000). Kooi, P., 'Het archeologisch onderzoek in de Walfriduskerk van Bedum', Groninger Kerken 14-1 (1997), 5-14. Pertz, G.H., 'Annales Hildesheimenses', Monumenta Germaniae historica, Scriptores III (Hannover 1839), 22-116. Schaïk, R.W.M. van, Walfridus van Bedum, Een duizend jaar oude Groninger overlevering (Groningen 1985). Van Giffen, A.E., & Praamstra, H., De Groninger St.Walburg en haar ondergrond (Amsterdam/Londen 1973). Van Rij, H., Een verhaal over Groningen, Drente, Coevorden en allerlei andere zaken onder verschillende Utrechtse bisschoppen; Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis aliis sub diversis episcopis Traiectensibus (Hilversum 1989).
|