![]() |
DEENSE HEERSERS EN DE FRIESE KOGGE | ![]() |
De Friese kustlanden, de huidige Nederlandse kustprovincies, werden in de negende eeuw namens de Frankische koningen door Deense heersers verdedigd tegen invallende piraten. Zelf waren de Franken nauwelijks in staat om het 'voor een leger ontoegankelijke gebied, vanwege de ontelbare waterlopen en de ondoordringbare moerassen' (1), te beschermen. Daartoe zochten ze samenwerking met Deense bannelingen die eerder hadden aangetoond doorkneed te zijn in de oorlogsvoering in waterrijke gebieden. Daarbij maakten ze gebruik van Scandinavische langschepen. Het is echter de vraag of ze tijdens hun langdurige verblijf in de Friese kustwateren niet meer baat hadden bij Friese scheepstypen dan hun eigen langschepen. Met hun zware kiel waren de laatstgenoemde schepen tamelijk ongeschikt om in de ondiepe Friese lagunes door te dringen. Bovendien is het maar de vraag of er voortdurend voldoende schepen beschikbaar waren. De Deense heersers zullen daarom al snel gebruik hebben moeten maken van lokaal gebouwde waddenschepen, de Friese koggen, die geheel aangepast waren aan de plaatselijke omstandigheden. |
De kogge was in de hoge Middeleeuwen een populair vrachtschip in de Friese kustlanden, maar er ontbreken tot op heden archeologische vondsten van resten vóór de twaalfde eeuw. Wanneer we op zoek gaan naar de vroegmiddeleeuwse wortels van dit scheepstype moeten we ons richten op andere dan archeologische aanwijzingen. Daarom volgen we aan de hand van onder meer iconografische en etymologische bronnen het spoor van de Friese koopvaarders met hun koggen naar Scandinavië. Daarna keren we met de Deense bannelingen weer terug naar de Friese kustwateren, waar zij een op koggen gebaseerde landweerorganisatie in het leven riepen. De afkomst van de kogge |
![]() kogge op volle zee Deze tekst is een verkorte weergave van het artikel: 'Deense heersers en de Friese kogge in de vroege Middeleeuwen', verschenen in twee delen in: Spiegel der Zeilvaart 31-9 (2007), 25-29, resp. 31-10 (2007), 35-39. |
![]() klinknagel met sluitplaat van het Noordse type (uit Dorestad - noordelijke haven)
|
Vroege koggen lijken eerder uit een Keltisch-Romeinse praamtraditie te zijn ontwikkeld dan dat ze Scandinavisch zijn geïnspireerd (3). De schepen van het type Zwammerdam uit de tweede of derde eeuw hadden, net als de kogge, een vlakke bodem en overnaads geklonken huidgangen waarbij de gebruikte nagels aan de binnenzijde waren omgeslagen. Dat laatste komen we ook bij latere koggen tegen (4). De nagels van Scandinavische schepen werden daarentegen geklonken. De vroegst bekende koggen buiten Denemarken zijn in de IJsselmeerpolders gevonden en kunnen in de eerste helft van de dertiende eeuw worden gedateerd.
Op munten, die onder Karel de Grote en Lodewijk de Vrome in de Frankische havenplaatsen Dorestad en Quentovic zijn geslagen, vinden we sikkelvormige schepen. Deze zouden we met Ellmers als proto-hulken kunnen aanmerken (5). Blijkbaar vond men de hulk representatief voor deze handelsplaatsen en dit vrachtschip zal in het bijzonder hebben gegolden als dé 'money-maker'. |
Geen van de afgebeelde schepen op de munten uit Dorestad en Quentovic vertonen enige gelijkenis met een kogge. Daarvoor moeten we niet in de Friese kustlanden of waar dan ook in het Frankische rijk zijn, maar merkwaardig genoeg in het Zweedse Birka. Daar zijn in graven uit de negende eeuw tussen de vele bijgiften enige tientallen bracteaten aangetroffen. Het betreft voornamelijk imitaties van Dorestadmunten uit de vroege negende eeuw (6). Behalve zuivere imitaties zijn er ook exemplaren, geïnspireerd door de bovengenoemde Dorestadmunten, maar met de afbeelding van geheel ander scheepstypen. Naast typisch Scandinavische schepen met gekromde stevens en een rij schilden komen ook heel andere typen voor. Deze schepen vertonen vlakke bodems en hoge, rechte voor- en achterstevens. Voornamelijk op grond van deze kenmerken heeft Ellmers beargumenteerd dat het hier om Friese koggen gaat (7). Deze munten zijn in de eerste decennia van de negende eeuw te dateren (8). De afgebeelde (proto-)koggen maken volgens Ellmers (9) duidelijk dat de muntslag niet zonder Friese invloed heeft kunnen plaatsvinden en moet daardoor eerder in Haithabu (Hedeby) dan in Birka worden gelokaliseerd. Want Haithabu was in de negende eeuw de belangrijkste handels- en stapelplaats in het grensgebied van Denen, Slaven, Friezen en Saksen. Hier hadden de Friezen al sinds de achtste eeuw een eigen 'handelswijk' (10). Deze munten kunnen daarom heel goed door Friezen zijn geslagen. Het is niet waarschijnlijk dat Denen een Fries scheepstype op hun munten zouden hebben afgebeeld, gezien de bijzondere culturele betekenis die schepen voor hen hadden. |
![]() ![]() twee munten, beide afkomstig uit Birka, graf 526 (Malmer, 1966) |
In het gehele Friese en Nedersaksische kustgebied komen we veelvuldig het toponiem Kaag, Koog of afgeleiden daarvan tegen, waarmee van oorsprong het door de getijden overspoelde kustland werd aangeduid. Het verband met de kogge, gebouwd met het oog op diezelfde getijden, is evident en duidt op de Friese afkomst van dit scheepstype. Koggen waren dan ook bij uitstek geschikt voor de (kust) route naar Denemarken en konden goed in de getijdehavens Ribe en Hollingstedt gebruikt worden. Via Haithabu is de kogge in de Oostzee terechtgekomen en heeft zich tot het latere Hanzeschip ontwikkeld. Daarbij werden vele Noordse details, zoals de Tee-kiel, overgenomen (11). Het Hanzeschip zou uiteindelijk, vanwege de grote laadcapaciteit en de relatief eenvoudige bouwwijze, het Scandinavische scheepstype verdringen. Langs de kust van Blekinge, in het zuiden van Zweden, komen verschillende toponiemen voor die aan koggen refereren (12). Of die van voor de Hanzeperiode dateren is niet bekend. Dat geldt zeker wel voor de Kugghamn, een baai aan de noordzijde van de Zweedse handelsplaats Birka (13). Deze baai moet vernoemd zijn naar de koggen van naar we mogen aannemen Friese handelaren, die deze haven regelmatig aandeden.
Koggenorganisatie |
Literatuur
Arbman, H., The Vikings (Londen 1961) |
![]() |
Het is goed denkbaar dat er onder de voortdurende druk van piraterij al in de migratieperiode een vorm van georganiseerde kustwacht met schepen is ontstaan, een vloot van vrije Germaanse boeren die in de zomermaanden patrouilleerden. Die zal langs de Friese en Deense kusten weinig variatie vertoond hebben, gelet op de nauwe historische banden tussen de Friezen en de Denen. Hier kan de kiem van een organisatie hebben gelegen die later door verschillende heersers voor hun eigen doel zou worden aangewend. Deze landweer zal, naarmate het gezag steeds meer centraliseerde, door dat gezag zijn overgenomen en opgerekt tot een heervaartplicht. Dat gebeurde in Scandinavië, waar in de tiende en de elfde eeuw krachtige koningen hun macht over een groot gebied konden doen gelden (17). De algemeen verbreide leidang (leiðangr) werd op deze manier aanvankelijk door locale heersers, en later door koningen, die hun macht aan deze heersers te danken hadden, als een heervaartplicht ingevoerd (18). |
In West-Frisia probeerden de Frankische koningen de oorspronkelijke, door vrije boeren opgezette landweerorganisatie in te lijven. In de jaren dertig van de negende eeuw vorderde Lodewijk de Vrome met weinig succes schepen om de Friese kusten tegen piraterij te kunnen beschermen. Het waren uiteindelijk niet de Frankische koningen maar de Deense heersers die de Friezen tot het gebruik van hun koggen konden dwingen door de bestaande landweerplicht naar hun hand te zetten. Blijkbaar was er met hun komst voldoende gezag om deze verplichting aan de bevolking op te leggen. We moeten dan met name aan Hrœrekr (Rorik) denken die, behoudens enige onderbrekingen, zo'n 25 jaar over Frisia heeft geheerst, en hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk was voor het omvormen van de bestaande kustwacht in een organisatie die aan zijn eigen doelstellingen voldeed. Hrœrekr zal de Friese wateren aanvankelijk met langschepen van het Scandinavische type zijn binnengevaren. Maar deze waren juist minder geschikt voor de ondiepe lagunes en de getijdegeulen in Frisia. Hoewel ze een geringe diepgang hadden, was de kans groot dat deze langschepen met hun geprononceerde kiel in ondiep water zouden stranden. De ons overgeleverde aanvalsdoelen van vikingen zijn inderdaad allemaal direct via die rivieren te bereiken. Hrœrekr moest in zijn rol als verdediger van het Friese kustgebied, maar vooral als heerser over de Friese bevolking, ook op die plaatsen kunnen doordringen die slechts via ondiepe lagunes en getijdegeulen te bereiken waren. Daarvoor moest hij op zoek naar een beter aan de Friese wateren aangepast scheepstype. Hij had toch al nieuwe schepen nodig, want het zal niet lang geduurd hebben voordat een deel van zijn gevolg van bannelingen en outlaws het ruime sop koos op zoek naar buit en roem. En daarbij zullen ze ongetwijfeld de nodige schepen hebben meegenomen. Het is dan ook aannemelijk dat hij gebruik heeft gemaakt van de diensten van locale Friese scheepsbouwers. Die bouwden een scheepstype volgens hun eigen traditie, de kogge, die volledig aan de omstandigheden in de ondiepe Friese getijdewateren was aangepast (19). Mogelijk had Hrœrekr enige langschepen achter de hand als strategische reserve nadat een groot deel van zijn mannen naar Engeland vertrokken was. Zeker nadat de koggeplichtige bevolking, die Cokingi genoemd werd, tegen de al te ruim geïnterpreteerde landweerverplichting in opstand kwam (20), kon de Deen in mindere mate op de koggenorganisatie vertrouwen. Ondanks de teloorgang van de Deense heerschappij en de vermindering van het centrale Frankische gezag bleven de koggenverbanden voortbestaan. De koggedienst is in Frisia lange tijd een landweerplicht gebleven. Pas met de komst van de Hollandse graven werd deze scheepsdienst ingelijfd en omgevormd tot een heervaartplicht. |
Noten
(1) Regino, zie Rau, 1960, 268-270
|
De aanwezigheid van Noormannen heeft buiten Frisia nergens een spoor van een indeling in scheepsdistricten nagelaten, ook niet in gebieden zoals de Engelse Danelaw en Normandië. In het Engeland van voor de Normandische invasie was weliswaar de maritieme heervaartplicht per district geregeld, maar anders dan in Frisia waren deze districten gebaseerd op eenheden, de hides (21), die een meer algemeen administratief karakter hadden. Een heervaartplicht met een militie van vrije boeren komen we al veel eerder tegen dan de tijd van de Deense kolonisatie. Het lijkt er daarom op dat de maritieme heervaartplicht in het reeds bestaande model is ingepast. Daar komt bij dat de op hides gebaseerde plichten alle buiten de Danelaw voorkwamen (22). In Normandië zijn verschillende op Scandinavische berustende wetten overgeleverd, maar een heervaartplicht naar Noords model is onbekend. Het waren de magnaten - de leenmannen en clerici van Willem de Veroveraar - die op feodale wijze de benodigde schepen en mannen voor de slag bij Hastings leverden. Niet in Engeland of Normandië - die in de vroege Middeleeuwen geen noemenswaardige maritieme achtergrond hadden - maar in Frisia, waar de bevolking net als in Scandinavië vanouds met scheepvaart vertrouwd was, kon de scheepsdienst met succes worden ingepast. In het waterrijke gebied lag een maritieme verdediging ook het meeste voor de hand. De Deense heersers konden tot hun voordeel gebruik maken van de Friese kogge. Het is dan ook geen toeval dat de door hun ingezette organisatie juist naar dit scheepstype vernoemd is. |
![]()
het bestuursgebied van Hrœrekr in de |
![]() |