header Gjallar, Noormannen in de Lage Landen

   SCHRIFTELIJKE BRONNEN

ANNALES FULDENSES
(DE ANNALEN VAN FULDA)

Beslaat: 714-837 als een aanpassing van eerdere annalen; 838-901 als onafhankelijke annalen
Geschreven: De meeste berichten na 838 gelijktijdig met de gebeurtenissen
Auteur: Verschillende anonieme schrijvers van de Oostfrankische koninklijke kanselarij; er zijn veel namen genoemd, zoals die van Einhard, Rudolf van Fulda en Meginhard, maar er is geen overeenstemming over deze namen. Vanaf 870 waarschijnlijk Liutbert, aartsbisschop van Mainz, en zijn omgeving
Gedrukte uitgave: Rau, R. (red.), Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, (Darmstadt 1960), 19-177.

Rau, Quellen, 22 (835)
Nordmanni Dorestadum vastaverunt.
De Noormannen plunderden Dorestad.
Rau, Quellen, 22 (836)
Nordmanni Andwerpam civitatem incendunt, similiter et Witlam emporium iuxta ostium Mosae fluminis, et a Frisionibus tributum acceperunt.
De plaats Antwerpen werd door de Noormannen platgebrand, en ook Witla, de havenplaats aan de monding van de Maas, en ze ontvingen tribuut van de Friezen.
Rau, Quellen, 22 (837)
Normanni tributum exactantes in Walchram insulam venerunt ibique Eggihardum eiusdem loci comitem et Hemmingum Halpdani filium cum aliis multis xv. kal. iulii occiderunt et Dorestadum vastaverunt, acceptoque a Frisionibus tributo reversi sunt. Imperator omisso itinere Italico Aquisgrani hiemavit.
De Noormannen kwamen naar het eiland Walcheren om tribuut te innen en op 17 juni doodden zij de plaatselijke graaf Eggihard en Hemingr, de zoon van Hálfdan, met vele anderen, en ze plunderden Dorestad, waarna ze terug keerden, nadat ze van de Friezen tribuut hadden geïnd. De keizer (*) zag af van zijn reis naar Italië en bracht de winter in Aken door.
(*) Lodewijk de Vrome
Rau, Quellen, 22 (838)
Naves contra Nordmannos aedificantur.
Er werden schepen tegen de Noormannen gebouwd.
Rau, Quellen, 32 (845)
In Frisia quoque tribus proeliis conflixerunt: in primo quidem victi, in secundis vero duobus superiores effecti magnam hominum multitudinem prostraverunt. Castellum etiam in Saxonia, quod vocatur Hammaburg, populati nec inulti reversi sunt.
Zij (*) leverden drie maal slag in Frisia: in de eerste werden ze inderdaad verslagen, maar in de overige twee waren ze meester en ze versloegen een groot aantal mannen. Ze verwoestten ook de burcht Hamburg in Saksen en keerden ongestraft terug.
(*) de Noormannen
Rau, Quellen, 34 (847)
Nordmanni Dorestadum incendentes vastaverunt.
Dorestad werd door de Noormannen platgebrand en verwoest.
Rau, Quellen, 38-40 (850)
Roric natione Nordmannus, qui temporibus Hludowici imperatoris cum fratre Herialdo vicum Dorestadum iure beneficii tenuit, post obitum imperatoris defuncto fratre apud Hlutharium, qui patri successit in regno, proditionis crimine falso, ut fama est, insimulatus tentus et in custodiam missus est. Unde fuga lapsus in fidem Hludowici regis orientalium Francorum veniens, cum per annos aliquot ibi moraretur et inter Saxones, qui confines Nordmannis sunt, mansitaret, collecta Danigenarum non modica manu coepit piraticam exercere et loca regni Hlutharii septentrionalis oceani litoribus contigua vastare. Venitque per ostia Rheni fluminis Dorestadum et occupavit eam atque possedit; et cum a Hluthario principe sine periculo suorum non posset expelli, cum consilio senatus legatis mediantibus in fidem receptus est ea condicione, ut tributis ceterisque negotiis ad regis aerarium pertinentibus fideliter inserviret et piraticis Danorum incursionibus obviando resisteret.
Nordmanni Godafrido duce per Sequanam ascendentes regnum Karli praedantur. Ad quorum expulsionem Hlutharium in auxilium vocatus cum sibi pugnandum esse cum hoste putaret, Karlus clam mutato consilio Godafridum cum suis in societatem regni suscepit et terram eis ad inhabitandum delegavit. Hlutharius vero adventum suum illo supervacuum videns ad propria reversus est.
Hrœrekr de Noorman hield met zijn broer Haraldr (*) de vicus Dorestad in leen in de tijd van keizer Lodewijk. Na de dood van de keizer en zijn broer werd hij beschuldigd van verraad - valselijk, zoals wordt beweerd - door Lotharius - die zijn vader op de troon was opgevolgd, en hij werd opgepakt en gevangen gezet. Hij ontsnapte en werd getrouwe van Lodewijk, koning van Oost-Francië. Nadat hij daar enige jaren tussen de Saksen, die de buren van de Noormannen zijn, had gezeten, verzamelde hij een niet geringe Deense legermacht en begon piraterij te bedrijven, en hij plunderde plaatsen bij de noordelijke kusten van het rijk van Lotharius. En hij kwam via de monding van de Rijn naar Dorestad, om het in te nemen en te bezetten. Omdat keizer Lotharius niet bij machte was om hem zonder gevaar voor zijn eigen mannen te verdrijven, werd hij weer als getrouwe aangenomen op advies van zijn raadgevers en door bemiddeling van gezanten, op voorwaarde dat hij trouw de belastingen en andere zaken die de koninklijke fiscus betroffen zou innen, en de aanvallen van de Deense piraten zou afslaan.
De Noormannen onder hun aanvoerder Guğröğr voeren de Seine op en plunderden het rijk van Karel. Toen Lotharius, die met de zijnen te hulp was geroepen om hen te verdrijven, een gevecht met de vijand nodig achtte, veranderde Karel heimelijk zijn plan, nam Guğröğr met zijn mannen op in zijn rijk en gaf hun land om te wonen. Toen Lotharius zag dat zijn komst zinloos was keerde hij terug naar zijn eigen gebied.
(*) Haraldr junior
Rau, Quellen, 42 (852)
Herioldus Nordmannus, qui superioribus annis iram domini sui Horuc Danorum regis fugiens, ad regem Hludowicum se contulit, ab eo benigne susceptus, baptizatus ac fidei sacramentis imbutus est, cum per plures annos honorifice inter Francos haberetur, tandem principibus Borealium partium et custodibus Danici limitis, quasi lubricae fidei et molimine proditionis coepit esse suspectus; unde et ab iis occisus est.
Haraldr de Noorman (*) was in vroegere jaren gevlucht voor de toorn van zijn heer, de Deense koning Hárekr, en had zich naar koning Lodewijk begeven, door wie hij goed ontvangen was. Hij werd gedoopt en in de sacramenten van het christelijke geloof gedrenkt, en hij woonde vele jaren eervol tussen de Franken. Op den duur werd hij door de groten van de noordelijke streken en de bewakers van de Deense mark verdacht van twijfelachtige loyaliteit en poging tot verraad, en werd daarom door hen gedood.
(*) Klakk-Haraldr
Rau, Quellen, 46 (854)
Nordmanni, qui continuis xx annis regni Francorum fines per loca navibus accessibilia caedibus et incendiis atque rapinis crudeliter vastabant, congregati de regionibus, per quas praedandi cupiditate dispersi fuerant, in patriam suam reversi sunt. Ibique inter Horic regem Danorum et Gudurm filium fratris eius, qui eatenus ab eo regno pulsus piratico more vixit, orta contentione ita se mutua caede mactaverunt, ut vulgus quidem promiscuum innumerabile caderet, de stirpe vero regia nisi unus puer nullus remaneret, Domino sanctorum suorum iniurias ulciscente et adversariis digna factis retribuente.
De Noormannen, die twintig jaar lang voortdurend die plaatsen aan de grenzen van het Frankische rijk, die per schip bereikbaar waren, met moord, brand en roof op een wrede wijze hadden geplunderd, kwamen samen uit de verschillende delen waarnaar ze in hun verlangen tot plundering uitgezwermd waren, en keerden terug naar hun hun vaderland. Daar was een burgeroorlog aan de gang tussen Hárekr, de Deense koning, en Guğormr, de zoon van zijn broer, die tot die tijd door Hárekr uit het land was verdreven en een bestaan als piraat had geleid. Beide partijen bestreden elkaar zo moordzuchtig dat ontelbare gewone mannen werden gedood en van de koninklijke familie slechts een jongen overbleef, aldus bestrafte de Heer het onrecht dat zijn heiligen was aangedaan en gaf de vijanden wat ze verdienden.
Rau, Quellen, 50 (857)
Roric Nordmannus, qui praeerat Dorestado, cum consensu domini sui Hlutharii regis classem duxit in fines Danorum, et, consientiente Horico Danicorum rege, partem regni, quae est inter mare et Egidoram, cum sociis suis possedit.
Hrœrekr de Noorman, die in Dorestad heerste, nam een vloot naar de Deense mark met toestemming van zijn heer Lotharius. En met toestemming van de Deense koning Hárekr namen hij en zijn medestanders het deel van het koninkrijk, dat tussen de zee en de Eider ligt, in bezit.
Rau, Quellen, 88, 90-92 (873)
Inde rex circa Kalendas Maii Mogontiacum veniens per alveum Rheni fluminis navigio vectus Aquense palatium petiit; ibique cum suis secretum habuit colloquium et Rorichum per obsides ad se venientem in suum suscepit dominium.
...
Mense Iunio Hruodolfus quidam Nordmannus de regio genere, qui regnum Karoli praedis et incendiis saepenumero vastaverat, classem duxit in regnum Hludowici regis, in comitatum videlicet Albdagi, missisque nuntiis praecepit habitatores loci illius tributa sibi pendere. Qui cum respondissent se non debere tributa solvere nisi Hludowico regi eiusque filiis et se nequaquam in hoc negotio ei assensum esse praebituros, ille vehementer iratus iuravit prae superbia se cunctis maribus occisis mulieres et parvulos cum omni substantia illorum in captivitatem esse ducturum, ignarus vindictae, quae eum de caelo erat secutura. Statimque terram illorum ingressus bellum adversus eos instauravit. Illi autem Dominum invocantes, qui eos saepius ab hostibus liberaverat, hosti infestissimo armati occurrerunt, consertoque proelio ipse Ruodolfus cecidit primus et cum eo octingenti viri; ceteri vero, cum ad naves effugere non potuissent, in quodam aedificio se tutati sunt. Quod Frisiones obsidentes conferebant ad invicem, quid de eis facere debuissent; cumque diversi diversa dixissent, unus Nordmannus, qui christianus effectus longo tempore cum eisdem Frisionibus conversatus est et eiusdem certaminis dux erat, ceteros hoc modo affatus est: '0 boni commilitones, sufficiat nobis huc usque pugnasse, quia, quod modo nos pauci contra plurimos praevaluimus hostes, non nostris deputandum est viribus, sed Dei gratiae. Scitis etiam, quod oppido lassi sumus et plurimi nostrum graviter vulnerati; isti autem, qui hic intus latitant, in desperatione positi sunt. Si contra eos pugnare coeperimus, non eos sine cruenta obtinebimus victoria; si autem illi fortiores extiterint, - varius enim eventus est proelii, - forsitan nobis expugnatis securi discedent iterum nocituri. Consultius ergo mihi videtur, ut obsides ab eis accipiamus et quosdam ex illis inlaesos abire patiamur ad naves et obsides interim retineamus, donec mittant universam pecuniam, quam in navibus retinent, prius tamen praestito sacramento, ne ultra in regnum Hludowici regis redeant.' Huius itaque consilio ceteri consenserunt et obsidibus acceptis quosdam ad naves ire permiserunt. Illi autem miserunt pecuniam multam valde et obsides, quos dederant, receperunt, prius tamen, ut dixi, praestito sacramento, ne ultra in regnum Hludowici regis redirent. Ac deinde cum magna confusione ac sui detrimento, etiam sine duce a finibus illis discesserunt.
Vandaar kwam de koning (*) rond het begin van mei naar Mainz en voer de Rijn af en vertrok naar het paleis in Aken. Daar had hij een geheime bespreking met zijn eigen mannen en hij ontving Hrœrekr, die onder bescherming van gijzelaars kwam, in zijn heerschap.
...
In juni voer Hróğulfr, een zekere Noorman van koninklijke afkomst, die vaak het koninkrijk van Karel had geplunderd door roof en brandstichting, naar het rijk van koning Lodewijk, in de graafschap van Albdag (**) en hij zond boodschappers vooruit met de eis dat de inwoners van deze streek hem tribuut moesten betalen. Toen zij antwoordden dat ze niet verplicht waren om aan wie dan ook behalve aan koning Lodewijk en zijn zonen tribuut te betalen, en dat zij hem onder geen enkele omstandigheid aan zijn eisen hieromtrent tegemoet wilden treden, was hij woedend, en in zijn trots bezwoer hij dat hij nadat alle mannen waren gedood, hij de vrouwen en kinderen in gevangenschap zou afvoeren met alle waardevolle goederen, niet wetende wat voor hemelse wraak hem zou achtervolgen. En hij viel meteen hun gebied binnen en begon oorlog tegen hen te voeren. Zij riepen echter de Heer aan, die hun zo vaak voor hun vijanden had behoed, en zij stonden gewapend tegenover hun vijand; en toen ze de strijd begonnen, was het Hróğulfr zelf die het eerste sneuvelde, en met hem achthonderd man. Maar de overigen vluchtten in een gebouw, omdat ze hun schepen niet konden bereiken. De Friezen belegerden het en beraadslaagden met elkaar wat ze met hen moesten doen. Verschillende mensen zeiden verschillende dingen, toen een Noorman, die christen geworden was en al lang onder deze Friezen leefde en die de leider van de betreffende aanval was, zich aldus tot de anderen richtte: 'O mijn goede medestrijders, het is genoeg voor ons om tot zover te hebben gevochten, want was niet aan onze kracht te danken, maar aan de genade van God, dat wij met zo weinigen tegen zo veel vijanden hebben standgehouden. Jullie weten ook dat we geheel zijn uitgeput en velen van ons zijn ernstig gewond, degenen die zich hier binnen ophouden, zijn wanhopig. Als we tegen hen beginnen te vechten, dan zullen we hen niet zonder bloedvergieten verslaan; als ze echter sterker blijken te zijn - want de uitkomst van de slag kan wisselen - dan kunnen ze misschien na onze nederlaag veilig vertrekken, nog steeds in staat om ons kwaad te doen. Het lijkt me daarom meer zinvol dat we enigen van hen gijzelen en anderen toestaan om ongedeerd naar hun schepen te gaan. En ondertussen zullen we de gijzelaars vasthouden totdat ze ons de hele buit, die ze in hun schepen hebben, gebracht hebben, maar niet nadat ze eerst een eed hebben afgelegd, dat ze nooit meer naar het rijk van koning Lodewijk zullen terugkeren.' De anderen gingen akkoord met dit plan, en nadat gijzelaars gesteld waren, werd het aan enkelen toegestaan om naar de schepen te gaan. Zij zonden zeer veel geld terug en kregen hun gijzelaars weer, nadat ze eerst, zoals gezegd, een eed hadden afgelegd dat ze nooit meer naar het rijk van koning Lodewijk zouden terugkeren. Daarop vertrokken ze vol schaamte en met verlies, en ook zonder hun aanvoerder, naar hun eigen land.
(*) Lodewijk de Duitser
(**) Oostergo
Rau, Quellen, 98 (876)
Frisiones, qui vocantur occidentales, cum Nordmannis dimicantes victores extiterunt omnesque thesauros, quos Nordmanni plurima loca spoliando congregaverant, abstulerunt atque inter se diviserunt.
De Friezen die Westerlijken genoemd werden, vochten met de Noormannen en ze behaalden de overwinning en ze namen de hele buit mee die de Noormannen al plunderend op verschillende plaatsen hadden verzameld en ze verdeelden deze onder elkaar.
Rau, Quellen, 110-112, 112-114 (880)
Rex Hludowicus natale Domini caelebravit in Franconofurt; postea in Galliam profectus filios Hludowici ad se venientes suscepit totumque regnum Hlotharii suae ditioni subiugavit. Inde ad expugnandos Nordmannos, qui in Scalta fluvio longo tempore residebant, convertit exercitum initoque certamine plus quam quinque milia ex eis prostravit; in quo proelio Hugo filius regis occubuit.
...
Nordmanni in Gallia praedas et incendia exercent et inter plurima loca et monasteria, quae depopulati sunt, etiam Biorzuna, ubi pars maxima Frisionum habitabat, incendio concremarunt; et inde revertentes Noviomagum vallo firmissimo et muris circumdantes hiemandi sibi locum in palatio regis paraverunt. Quibus rex Hludowicus cum manu valida occurrit et propter hiemis asperitatem et loci firmitatem rebus parum prospere gestis reversus est.
Koning Lodewijk (*) vierde de geboorte van de Heer in Frankfurt; daarna vertrok hij naar Gallië, ontving de zonen van Lodewijk (**), die naar hem kwamen, en voegde het hele rijk van Lotharius toe aan zijn heerschappij. Vandaar leidde hij zijn leger om de Noormannen te verdrijven, die zich gedurende langere tijd aan de Schelde hadden gevestigd. Er was een slag waarbij vijfduizend van hen werden gedood; Hugo, de zoon van de koning, sneuvelde ook in de slag.
...
Gallië werd door de Noormannen geplunderd en gebrandschat en onder de vele plaatsen die werden verwoest was Birten, waar een groot deel van de Friezen woonde, die werd platgebrand. Ze keerden vandaar terug en legden een stevige palisade en een wal rond Nijmegen en maakten hun winterkwartier in de palts van de koning. Lodewijk trok tegen hen op met een sterk leger, en keerde terug zonder veel te hebben bereikt, vanwege de strenge winter en hun sterke positie.
(*) Lodewijk de Jongere
(**) Lodewijk de Stotteraar
Rau, Quellen, 114 (881)
Nepos vero illius cum Nordmannis dimicans nobiliter triumphavit; nam novem milia equitum ex eis occidisse perhibetur. At illi instaurato exercitu et amplificato numero equitum plurima loca in regione regis nostri vastaverunt, hoc est Cameracum, Traiectum et pagum Haspanicum totamque Ripuariam, praecipua etiam monasteria, id est Prumiam, Indam, Stabulaus, Malmundarium et Aquense palatium, ubi in capella regis equis suis stabulum fecerunt. Praeterea Agrippinam Coloniam et Bunnam civitates cum aecclesiis et aedificiis incenderunt. Qui autem inde evadere potuerunt, sive canonici sive sanctimoniales, Mogontiacum fugerunt, thesauros aecclesiarum et sanctorum corpora secum portantes. Rex apud Franconofurt gravi infirmitate laborabat et, quia ipse non potuit, exercitum suum contra Nordmannos destinavit.
Zijn (*) neef (**) vocht tegen de Noormannen en behaalde een edele overwinning; want men zegt dat hij negenduizend man van hun ruiterij heeft gedood (***). Maar zij brachten hun leger weer op orde en vergrootten hun ruiterij en plunderden veel plaatsen in de gebieden van onze koning: Kamerijk, Maastricht, de Haspengouw en heel Ripuarië, in het bijzonder de kloosters van Prüm, Cornelimünster, Stavelot, Malmedy en de palts te Aken, waar ze de kapel van de koning gebruikten als paardenstal. Daarnaast werden de steden Keulen en Bonn met kerken en gebouwen platgebrand. Diegenen die konden ontsnappen, zowel kanunniken als nonnen, vluchtten naar Mainz, terwijl ze zelf hun kerkschatten en heilige relieken meenamen. De koning lag ernstig ziek te Frankfurt, en omdat hij er zelf niet toe in staat was, liet hij zijn leger tegen de Noormannen optrekken.
(*) Lodewijk de Jongere
(**) Lodewijk, zoon van Lodewijk de Stotteraar
(***) bij Saucourt op 3 augustus
Rau, Quellen, 116-118 (882)
Quod audiens exercitus, qui contra Nordmannos fuerat missus, ab expugnatione hostium desistens infecto negotio rediit. Quorum Nordmanni inde transeuntium vestigia secuti caetera, quae prius dimiserant, incendio cremaverunt usque ad Confluentem castellum, ubi Mosella Rhenum ingreditur. Murus Mogontiae civitatis restaurari coeptus et fossa murum ambiens extra civitatem facta. Nordmanni de sua munitione egressi, Trevirensem urbem invaserunt et habitatoribus civitatis partim expulsia partim occisis totam in Nonis April. incenderunt. Quibus Walah Mettensis episcopus incaute cum paucis occurrens occisus est.

Karolus imperator audito fratris sui obitu de Italia perrexit in Baioariam et optimates, qui fuerant fratris sui, ad se venientes in suum suscepit dominium. Deinde Wormatiam veniens cum suis undique venientibus consiliatus est, quomodo Nordmannos de suo regno expelleret. Statuto itaque et condicto inter eos tempore convenerunt de diversis provintiis viri innumerabiles et omnibus hostibus formidandi, si ducem habuissent idoneum sibique consentientem, hoc est Franci, Norici, Alamanni, Thuringii atque Saxones; parique intentione profecti sunt contra Nordmannos pugnare cupientes. Quo cum pervenissent, munitionem illorum, quae vocatur Ascloha, obsederunt. Cumque iam expugnanda esset munitio et hi, qui intus erant, timore perculsi mortem se evadere posse desperassent, quidam ex consiliariis augusti nomine Liutwartus pseudoepiscopus caeteris consiliariis, qui patri imperatoris assistere solebant, ignorantibus iuncto sibi Wigberto comite fraudulentissimo imperatorem adiit et ab expugnatione hostium pecunia corruptus deduxit, atque Gotafridum ducem illorum imperatori praesentavit; quem imperator more Achabico quasi amicum suscepit et cum eo pacem fecit, datis ex utraque parte obsidibus. Quod Nordmanni acceperunt pro omine; et ut pax ex illorum parte rata non dubitaretur, clipeum iuxta morem suum in sublime suspenderunt et portas munitionis aperuerunt. Nostrates autem calliditatis illorum expertes eandem munitionem ingressi sunt, alii guidem causa negotiandi, alii vero pro loci firmitate consideranda. At Nordmanni ad consuetam calliditatem conversi clipeum pacis deponunt, portas claudunt et omnes ex nostris intus inventoa aut occiderunt aut catenis ferreis ligatos ad redimendum servaverunt. Sed imperator tantam contumeliam exercitui suo illatam floccipendens praedictum Gotafridum de fonte baptismatis levavit et, quem maximum inimicum et desertorem regni sui habuerat, consortem regni constituit. Nam comitatus et beneficia, quae Rorich Nordmannus Francorum regibus fidelis in Kinnin tenuerat, eidem hosti euisque hominibus ad inhabitandum delegavit; et quod maioris est eriminis, a quo obsides accipere et tributa exigere debuit, huic pravorum usus consilio contra consuetudinem parentum suorum, regum videlicet Francorum, tributa solvere non erubuit. Nam thesauroa aecclesiarum, qui propter metum hostium absconditi fuerant, abstulit et auri purissimi atque argenti ad confusionem sui totiusque exercitua, qui illum sequebatur, libras II. CCCC. XII eisdem dedit inimicis. Praeterea, quisquis de suo exercitu in defensione sanctae aecclesiae zelo Dei commotus aliquem de Nordmannis, qui castra invadere temptabant, occidit, aut eum iugulare aut ei oculos eruere praecepit. Unde exercitus valde contristatua dolebat super ae talem venisse principem, qui hoatibus favit et eis victoriam de hostibus aubtraxit; nimiumque confusi redierunt in sua. Nordmanai vero de thesauris et numero captivorum CC naves onustas miserunt in patriam; ipsi in loco tuto se continentes iterum tempus oportunum praedandi opperientes. Imperator inde transiens Mogontiacum venit et inde ad villam Tribure ibique per plures moratus est dies. Qui etiam Wangioni placitum habuit et parum utilitatis decrevit. Nordmanni portum, qui Frisiaca lingua Taventeri nominatur, ubi sanctus Lioboinus requiescit, plurimis interfectis succenderunt.

Toen ze dit (*) vernamen staakte het leger dat tegen de Noormannen was gezonden de aanval op de vijand en keerde zonder iets gedaan te hebben weer terug. De Noormannen volgden in het voetspoor van het vertrekkende leger en brandden alles plat dat ze nog overgelaten hadden, tot aan de burcht van Koblenz, waar de Moezel in de Rijn stroomt. Men was begonnen met het herstel van de stadswallen van Mainz en er was een greppel rond de wallen buiten de stad gegraven. De Noormannen verlieten hun sterkte en vielen de stad Trier binnen, de inwoners werden deels verdreven en deels gedood en de stad werd op 5 april geheel platgebrand. Wala, de bisschop van Metz, snelde hen met een klein leger tegemoet en werd gedood.

(**) Toen keizer Karel van de dood van zijn broer vernam, kwam hij uit Italië naar Beieren, en ontving de voormannen van zijn broer, die naar hem kwamen. Vandaar ging hij naar Worms en beraadslaagde met zijn mannen, die van alle kanten kwamen, hoe de Noormannen uit zijn rijk te verdrijven. Er werd onderling een tijd afgesproken en bekendgemaakt, en er kwam een ontelbaar aantal mannen van verschillende provincies, die gevreesd werden door elke vijand, mits er een geschikte en geaccepteerde leider was geweest. Er waren Franken, Bajuwaren, Alamannen, Thüringers en Saksen, en ze hadden één doel, ze wilden tegen de Noormannen vechten. Toen ze aankwamen, belegerden ze de sterkte, die Asselt heet. Toen de sterkte bijna was neergehaald en zij die binnen waren door angst werden bevangen en wanhopig de dood probeerden te ontlopen, had één van de raadgevers van de keizer, een nepbisschop, Liutward geheten, overlegd met de hoogst verraderlijke graaf Wigbert, zonder medeweten van de andere raadgevers, die altijd de vader van de keizer hadden bijgestaan. Ze gingen naar de keizer en haalden hem over de vijand niet aan te vallen, en ze stelden hun leider Guğröğr, aan de keizer voor. Zoals Achab (***) ontving de keizer hem alsof hij een vriend was en hij sloot vrede met hem, nadat gijzelaars waren uitgewisseld. De Noormannen vatten dit als een gunstig teken op, en opdat er niet aan getwijfeld zou worden dat ze vrede zouden houden, hesen ze volgens hun gewoonte een schild omhoog en maakten de poorten van hun sterkte open. De onzen gingen zonder van hun onbetrouwbaarheid te weten de sterkte binnen, deels om handel te drijven, deels om de sterkte te bekijken. De Noormannen vervielen echter in hun gebruikelijke valsheid door het vredesschild te laten zakken en de poorten te sluiten, zodat al onze mannen, die binnen waren, werden gedood of als gijzelaars in de boeien geslagen. Maar de keizer negeerde de schande die het leger was aangedaan, doopte de voornoemde Guğröğr en maakte de man die eerder de grootste vijand en verrader van zijn rijk was tot medeheerser. Want hij gaf de graafschappen en lenen die de Noorman Hrœrekr, een getrouwe van de Frankische koningen, in Kennemerland had, aan deze vijand om er zich met zijn mannen te vestigen. Het was nog misdadiger, dat hij er niet voor schroomde om tribuut te betalen aan een man die hij in gijzeling had moeten nemen om tribuut te innen. Dat deed hij op advies van slechte mannen en tegen de gewoonte van zijn voorgangers, de Frankische koningen. Want hij nam de kerkschatten weg, die uit angst voor de vijand waren verstopt, en gaf deze vijand tot zijn schande en dat van het hele leger dat hem gevolgd was, 2412 pond puur goud en zilver. Bovendien beval hij dat een ieder van zijn leger die door het vuur, om voor de heilige kerk op te komen, een Noorman die het kamp probeerde binnen te komen, zou doden, de keel afgesneden of de ogen uitgestoken zou worden. Het leger was hierover zeer bedroefd, en het betreurde hen dat een dergelijke prins over hen heerste, iemand die de vijand bevoordeelde en hen de overwinning onthield, en ze keerden vol schaamte naar huis terug. De Noormannen zonden echter schepen, geladen met buit en 200 gevangenen, terug naar hun land. Zelf bleven ze op een veilige plaats om een gunstige gelegenheid om te roven af te wachten. Na zijn vertrek kwam de keizer naar Mainz, en vandaar ging hij naar Tribur, waar hij meerdere dagen verbleef. Ook hield hij een rijksdag te Worms en verordende decreten van weinig waarde. De Noormannen legden met veel verliezen de haven, die in het Fries Deventer genoemd wordt, waar Sint-Lebuinus rust, in de as.
(*) de dood van Lodewijk de Jongere
(**) hier begint de voortzetting van het Weense manuscript.
(***) Oude Testament, 1 Koningen, 20, 4

Rau, Quellen, 130-134 (882, continuation in the Leipzig manuscript)
Nordmanni ereptis, quas poterant, rebus omnibua ac, quam pessime et visui horribilior erat, quibusdam locis et ecclesiis dimissis, quibusdam concrematis, reversi sunt in suam munitionem, quae circumsepta conatabat secus litus Mosae fluminis loco, qui dicitur Ascloha, de Hreno miliaria XIIII. Karolus quippe, cum audisset obitum fratris sui maioris, de Italia per Baiowariam iter suum in Franciam direxit, placitum generale ad Wormaciam tenuit, receptis primoribua ex regno fratris sui mense Maiarum. Post haec praeparatis copiis ex omni suo regno, Longobardis, Alamannis Francisque secum assumptis ille ex occidentali parte contra Nordmannos, Baiowarii ex orientali Hreni fluminis usque ad Antrinacham tandem se transmiserant. Ibi diviso exercitu Baiowarii cum principe eorum Arnolfo, Franci cum Heimrico missi manu cum valida ante regem et exercitum, ut quasi incautos et inaestimatos quandam partem inimicorum insidiis extra munitionem invenirent et caperent, secundum illum nobilissimum poetae veraum volentes: 'Quid moror, utrum armis contingat palma dolisve?' et ita factum foret, ni nostri muneribus corrupti, ut fama refert, de parte Francorum proditores essent et inpedirent. Sed tamen paucis occisis reversi sunt ad regem. Redeuntibus illis ilico rex arrepto itinere cum omni exercitu fines et munitionem Nordmannorum, ipsis cum eorum regibus, id est Sigifrido et Gotafrido, principibus Vurm, Hals intus inclusis occupavit; castra exercitus in circuitu prope civitatem fieri praecepit sicque per dies XII obsessam constrinxit. Mira itaque res et stupenda obsidentibus et obsessis guadam die occurrit. Nam in XII. Kal. Aug. luce postmedia tenebrosa subito caligo tota castra operuit, fulgure et tonitruo concrepente instans talis grando, ut nullus antea mortalium se tale quid videre profiteretur; non, ut solitum est lapides descendere, plana et equali superficie, sed cornuta et inequali et aspera facie omnibus cernentibus insolitum et magnum spectaculum praebuit. Mirabile et incredibile dictu, ut vel vix vel non grossitudo eorum potuit pollice et medio circumdari. Nam et ita equi stupefacti, ut efractis sudibus et habenis partim extra castra, partim in castris errore et stupore versabantur. Civitatis quoque, quam obsederant, propter impetum aeris magna pars corruit, ita ut una cohors coacervatim posset equitando ingredi, nisi vallo, quod circumierat, suspensa constaret. Igitur per tot dies obsidens tam magnus exercitus, aestivo in tempore propter putredinem cadentium hominum aegritudine correptus ac pertesus est. Nec minus inclusi simili molestia premebantur. Consultum est ex utraque parte, ut datis ex nostra parte obsidibus Sigifridus rex, qui manu validior erat, venit extra munitionem supra sex miliaria ad regem. Primum iuramento contestatus est ex illa hora et ultra usque, dum Karolus imperator viveret, numquam in suum regnum hostili praedatione iturus; dehinc christianitatem professus ipsum imperatorem patrem in baptismate adquisivit. Duos ibi dies laeti insimul versabant, tum remissis nostris obsidibus de munitione ipse e contrario cum maximis muneribus remissus ad sua. Munera autem talia erant: in auro et argento duo mille libras et LXXX vel paulo plus; quam libram XX solidos computamus expletam.
...
Heimricus quippe missus est obviam Nordmannos; ibi prospere, prout potuit, dispositia rebus reversus est.
De Noormannen roofden wat ze konden en wat erger en verschrikkelijker om te zien was, legden enige plaatsen en kerken in de as en keerden terug naar hun sterkte die door een wal was omringd en op de oever van de Maas lag in een plaats die Asselt genoemd wordt, 14 mijl van de Rijn. Toen Karel van de dood van zijn oudere broer vernam, reisde hij van Italië via Beieren naar Francië, en hij hield in mei een rijksdag te Worms, waar hij de groten uit het rijk van zijn broer ontving. Hierna verzamelde hij troepen uit zijn hele rijk. Zelf nam hij Lombarden, Alamannen en Franken met zich mee en trok langs de westelijke oever van de Rijn op tegen de Noormannen. De Bajuwaren trokken langs de oostelijke oever tot aan Andernach, waar ze overstaken. Daar verdeelde het leger zich: de Bajuwaren onder hun prins Arnulf en de Franken onder Hendrik werden met een grote macht voor de koning en zijn leger uitgestuurd, zodat ze mogelijk een onvoorbereid leger buiten de sterkte zouden kunnen verrassen door ze in een hinderlaag te laten lopen, naar het vers van de beroemde dichter: 'Wat maakt het me uit of ik door kracht of door list win?' En zo zou het ook gelopen zijn als er zich tussen de Frankische mannen geen verraders hadden bevonden, men zegt door omkoping, en het voorkomen hadden. Ze keerden echter, nadat ze enige mannen gedood hadden, naar de koning terug. Na hun terugkomst vertrok de koning meteen met zijn hele leger, bezette het gebied van de Noormannen en belegerde hun versterkingen, waarbinnen zich hun koningen bevonden. Dat waren Sigfröğr en Guğröğr en de prinsen Gormr en Háls. Hij liet de legerkampen in een cirkel rond de plaats opzetten en zo belegerde hij deze 12 dagen lang. Dan gebeurde er op een dag iets merkwaardigs voor zowel de belegeraars als de belegerden. Want op 21 juli werd 's middags de hele zon verduisterd en er was een dusdanige hagelbui met donder en bliksem, dat geen sterveling kon beweren ooit iets dergelijks te hebben meegemaakt. De hagelstenen waren niet, zoals gewoonlijk, glad en van dezelfde grootte, maar ongelijkmatig en van een bijzonder uiterlijk. Het is opmerkelijk en ongelofelijk te vertellen, dat ze niet of nauwelijks met een duim en middelvinger konden worden omvat. De paarden werden ook zo schichtig dat ze de palen en de teugels lostrokken en angstig binnen en buiten de kampen rondrenden. Een groot deel van de stad, die ze belegerd hadden, stortte ook door de luchtdruk in, zodat een gesloten formatie cavalerie naar binnen had kunnen rijden, als de omliggende muur hen niet had tegengehouden. Omdat de belegering al zo veel dagen in de zomer aan de gang was, begon het grote leger ziek te worden door de vele misselijk makende rottende lijken. De belegerden waren er niet beter aan toe. Er waren onderhandelingen tussen de twee partijen, en er werd overeengekomen dat wij gijzelaars zouden stellen, en dat koning Sigfröğr (*), die sterker was, 6 mijlen buiten de sterkte naar de koning zou komen. Eerst zwoer hij een eed dat voor zolang keizer Karel zou leven hij nimmer in zijn koninkrijk zou komen om het als een vijand te plunderen. Daarop nam hij het christelijke geloof aan en de keizer zelf was zijn peetvader bij zijn doop. Zij brachten twee dagen in vreugde met elkaar door. Daarna werden onze gijzelaars teruggestuurd en hij werd met vele giften, te weten 2080 pond en iets meer in goud en zilver, naar huis gestuurd. Een pond wordt op 20 solidi gesteld.
...
Hendrik ging evenwel ten strijde tegen de Noormannen. Hij regelde de zaken zo goed als hij kon en op een gunstige wijze, en keerde weer.
(*) Guğröğr in andere bronnen
Rau, Quellen, 120 (883, continuation in the Vienna manuscript)
Gotafrid Nordmannus, qui superiore anno fuerat baptizatus, cum Hugone Hlotharii filio foedus iniit eiusque sororem duxit in coniugium. Unde idem Hugo audacior effectus regnum patris sui suae dicioni subiugare studuit.
...
Nordmanni per alveum Rheni fluminis ascendentes plurima loca nuper restaurata succenderunt, praedam inde capientes non modicam. Quibus Liutbertus Mogontiensis archiepiscopus cum paucis occurrit; sed non paucos ex eis prostravit et praedam excussit.
Guğröğr de Noorman, die het voorgaande jaar gedoopt was, sloot een bondgenootschap met Hugo, de zoon van Lotharius, en nam diens zuster tot vrouw. Hierdoor werd Hugo brutaler en probeerde het rijk van zijn vader te onderwerpen.
...
De Noormannen voeren de Rijn op en lieten veel plaatsen, die onlangs herbouwd waren, in vlammen opgaan, waarbij ze een niet geringe buit roofden. Aartsbisschop Liutbert van Mainz trok met enige mannen tegen hen op, maar hij sloeg niet weinig van hen dood en ontnam hen de buit.
Rau, Quellen, 120-122 (884, continuation in the Vienna manuscript)
Imperator circa purificationem sanctae Mariae cum suis colloquium habuit in Alsatia, in loco, qui vocatur Coloburg, et inde episcopos, abbates atque comites destinavit contra Nordmannos ad tuendas regni sui partes. Nordmanni non semel neque bis cum Heimricho dimicantes superantur et, ubicumque praedatum ire volebant, fugabantur, interficiebantur, Domino illis reddente, quod meruerunt. Tandem christianis in unum congregatis et munitionem illorum expugnare cupientibus, illi timore perculsi noctu fuga lapsi sunt; quos Heimrich Rheno transito secutus et in quodam repertos loco centum duos ex eis absque detrimento suorum occidit. Imperator mense Maio mediante placitum habuit Wormatiae et inde tutores partium suarum contra Nordmannos destinavit. Venit etiam illuc filia Hlotharii, a Gotafrido, cui tradita fuerat in matrimonium, ad imperatorem transmissa; quam imperator secum aliquanto retinuit tempore et ad maritum redire non permisit.
...
Nordmanni cum Frisionibus in loco, qui vocatur Norditi, dimicantes superantur et plurimi ex eis occiduntur. Super quo proelio extat epistola Rinberti episcopi eiusdem loci ad Liutbertum Mogontiensem archiepiscopum destinata hunc modum continens --- .
De keizer hield rond Maria Lichtmis (*) een bijenkomst met zijn mannen in Colmar in de Elzas, en vandaar zond hij bisschoppen, abten en graven tegen de Noormannen, om de betreffende delen van het rijk te bewaken. De Noormannen werden in de strijd met Hendrik meerdere malen verslagen, en waar ze ook wilden plunderen, werden ze verjaagd en gedood. De Heer gaf hen wat ze verdienden. Toen de christenen zich eindelijk verenigd hadden om hun sterkte aan te vallen, werden ze door angst bevangen en vluchtten ze in de nacht. Hendrik volgde hen tot over de Rijn en toen hij ze op een bepaalde plaats vond, wist hij 102 van hen te doden zonder enig verlies van zijn eigen mannen. De keizer hield half mei een rijksdag en vandaar zond hij bewakers van zijn gebieden tegen de Noormannen. Daar kwam ook naar de keizer, van Guğröğr, de dochter van Lotharius, die hem ten huwelijk gegeven was. De keizer hield haar enige tijd vast en stond haar niet toe naar haar echtgenoot terug te keren.
...
De Noormannen streden met de Friezen in een plaats, Norden geheten, ze werden verslagen en er werden veel van hen gedood. Er is een brief over deze slag, die Rimbert, de bisschop van die plaats, naar aartsbisschop Liutbert van Mainz zond, die gaat als volgt: --- (**).
(*) 2 februari
(**) deze brief ontbreekt in het manuscript; voor de rol van Rimbert bij deze aanval, zie Adam van Bremen bij 884
Rau, Quellen, 142 (885, continuation in the Leipzig manuscript)
Gotafridus rex accusatus, ut in regnum Francorum cum Nordmannis consuleret, ab ipsis etiam accusatoribus occisus est. Hugo filius Hlotharii incaute in regno imperatoris agens oculorum luce orbatus est.
Koning Guğröğr werd ervan beschuldigd met de Noormannen samen te spannen tegen het Frankische rijk, en werd ook door de aanklagers zelf gedood. Hugo, de zoon van koning Lotharius, had zich dom in het keizerrijk gedragen, en hem werden de ogen uitgestoken.
Rau, Quellen, 122-124 (885, continuation in the Vienna manuscript)
Idem Nordmanni pagum Haspanicum invadentea caeteros in circuitu vicinos occupaverunt atque fruges diversi generia congregantes sibi ad hiemandum et inhabitandum quasi nullo resistente disposuerunt, viris ac mulieribus, quos invenire potuerunt, ad suum servitium reservatis. Quibus Liutbertus archiepiscopus et Heimrih comes aliique nonnulli insperate supervenerunt et plurimia prostratis caeteros in quandam munitiunculam fugere compulerunt, frugibus, quas congregaverant, sublatis. Cumque diu obsessi et fame fatigati manum conserere non auderent, nocte quadam fuga lapsi sunt. Gotafrid Nordmannus, qui christianus effectus fidem imperatori et christiano populo se servaturum esse sacramento firmavit, fidem mentitus exercitum non modicum de sua gente congregavit et per alveum Rheni fluminis ascendere et plurima loca suae dicioni subiugare disposuit; quod dum mediante mense Maio facere instituisset, Deo renuente perficere non potuit. Nam ab Heimricho aliisgue fidelibus imperatoris ad colloquium invitatus et infidelitatis correptus, cum eos convitiis variisgue ludibriis exacerbaret, occisus est et omnes, qui cum illo erant, Domino illi condignam infidelitatis suae mercedem retribuente. Nordmanni autem ab eo invitati nescientes, quod factum erat, in Saxoniam praedatum ire pergebant; quibus cum pauci Saxones occurrissent et tantae multitudini rebellare timuissent, terga verterunt. At illi longo spatio a suis navibus remoti, fugientes persecuti sunt, quasi eos esaent comprehensuri. Interea Frisiones, qui vocantur Destarbenzon, quasi a Domino destinati parvissimis, ut eis est consuetudo, naviculis vecti supervenerunt et eos a tergo inpugnare coeperunt. Quod cum vidissent, Saxones, qui prius fugerant, reversi sunt et graviter eis repugnando insistebant, integratumque est proelium ex utraque parte contra Nordmannos. Tanta denique in eos christiani caede bachati sunt, ut pauci de tanta multitudine relinquerentur. Quibus gestis idem Frisiones eorum naves invaserunt tantumque thesaurum in auro et argento variaque suppellectile repererunt, ut omnes a minimo ueque ad maximum divites efficerentur. Hugo Hlotharii regis filius, cuius sororem praedictus Gotafrid duxit uxorem, insimulatus est apud imperatorem, quod eiusdem conspirationis Gotafridi contra regnum imperatoris fautor existeret. Quamobrem ad imperatorem vocatus et noxa convictus lumine oculorum una cum avinculo suo privatus est et in monasterium sancti Bonifatii apud Fuldam retrusus finem suae habuit tyrannidis. Caeteri vero, qui cum eo erant, equis et armis ac vestibus spoliati vix nudi evaserunt.
Dezelfde Noormannen vielen de Haspengouw binnen en bezetten ook de omliggende gebieden, en maakten zonder op enige weerstand te stuiten plannen om te overwinteren, terwijl ze de vruchten van verschillende aard bijeenbrachten. Daartoe dwongen ze zoveel mannen en vrouwen als ze konden vinden tot slavernij. Aartsbisschop Liutbert en graaf Hendrik en enige anderen brachten velen om en dwongen de overigen in een kleine sterkte te vluchten en ze namen hen de verzamelde vruchten af. Vanwege een lange belegering door honger gedreven, durfden ze een open gevecht niet aan en ze vluchtten in de nacht. Guğröğr de Noorman, die christen geworden was en een eed had gezworen om de keizer en het christelijke volk trouw te blijven, brak zijn belofte, verzamelde een niet gering leger van zijn mensen en maakte zich op om de Rijn op te varen om de meeste plaatsen onder zijn heerschappij te brengen. Hij was hier halverwege mei mee begonnen, maar God was erop tegen, waardoor hij niet in staat was om zijn plan uit te voeren. Want hij werd door Hendrik en andere getrouwen van de keizer uitgenodigd voor een bijeenkomst, waar hij van verraad beschuldigd werd, en toen hij hen verbitterd had door zijn scheldwoorden en veelvuldige hoon, werd hij met al zijn begeleiders gedood. De Heer gaf hem zijn verdiende loon voor zijn verraad. Maar de Noormannen die hij opgeroepen had, wisten niets van hetgeen voorgevallen was en vertrokken naar Saksen om te plunderen. Een gering aantal Saksen trokken tegen hen op, maar sloegen op de vlucht, omdat ze tegen een zo'n grote groep geen tegenstand durfden te bieden. En de Noormannen volgden de vluchtenden om ze gevangen te kunnen nemen, hoewel ze zich al ver van hun schepen hadden verwijderd. Ondertussen kwamen de Friezen, die 'Destarbenzon' (*) genoemd worden, als door de Heer gezonden, in hun kleine schepen, zoals ze gewend waren, en begonnen hen van achteren aan te vallen. Toen de Saksen, die eerst gevlucht waren, dit zagen, keerden ze om en ondernamen een sterke tegenaanval, waardoor er van beide zijden een nieuw gevecht met de Noormannen ontstond. Uiteindelijk richtten de christenen zo'n bloedbad onder hen aan, dat er van de grote menigte maar weinig overbleef. Hierna vielen dezelfde Friezen hun schepen aan, en daar vonden ze zoveel schatten aan goud en zilver en andere roerende zaken, dat een ieder van klein tot groot rijk werd. Hugo, de zoon van koning Lotharius, wiens zuster de voornoemde Guğröğr tot vrouw had genomen, werd ervan beschuldigd dat hij had deelgenomen aan de samenzwering van Guğröğr tegen het keizerrijk. Daarom werd hij door de keizer ontboden en veroordeeld voor die misdaad, van hem en van zijn oom werden de ogen uitgestoken, en hij werd opgesloten in het Sint-Bonifatiusklooster te Fulda, en zo kwam er een eind aan zijn tirannie. De overigen die bij hem waren, werden ontdaan van hun paarden, wapenen en kleren en wisten ternauwernood hun naakte lijf te redden.
(*) inwoners van Teisterbant
Rau, Quellen, 128 (886, continuation in the Vienna manuscript)
Mense Iulio imperator cum suis colloquium habuit in urbe Mettensi et inde contra Nordmannos profectus est. Ubi dum aliquanto tempore moraretur, Heimrih comes a suis desertus et ab hostibus circumdatus occiditur. Interea Sigifrid cum magna multitudine Nordmannorum caeteris, qui ibi residebant, auxilium laturus venit ac christianis magnum intulit metum. Unde imperator perterritus quibusdam per Burgundiam vagandi licentiam dedit, quibusdam plurimam promisit pecuniam, si a regno eius statuto inter eos tempore discederent.
In mei had de keizer een bijeenkomst met zijn mannen in de stad Metz en vandaar marcheerden zij op tegen de Noormannen. Terwijl hij daar een tijd verbleef, werd graaf Hendrik door de zijnen in de steek gelaten, werd door de vijand omsingeld en gedood. Ondertussen kwam Sigfröğr met een groot aantal Noormannen om de anderen, die zich daar verschanst hadden, te helpen en veroorzaakten een grote angst onder de christenen. Uit angst gaf de keizer sommigen toestemming om in Bourgondië huis te houden, anderen beloofde hij veel geld als ze zijn rijk op een onderling afgesproken moment zouden verlaten.
Rau, Quellen, 150-154 (891, continuation in the Leipzig manuscript)
Nordmanni igitur fines occidentalium Francorum invadentes, quod ad defendendum exercitus a Francia dirigitur; ibi Sundaroldus Magonciacensis archiepiscopus incaute illis occurrens interfectus est, in cuius locum Haddo abbas Augensis cenobii, homo subtilis ingenii, antistes constituitur. Arnolfus ergo rex ob hoc ulciscendum in Nordmannos cum Francis Alamannico exercitu inutile secum assumpto iter arripuit. Sed Alamanni quasi egrotantes a rege domum relapsi sunt; ipse cum Francis ad occidentem prospere profectus est. Nordmanni devastata ex maxima parte Hlotharici regni regione prope Fluvio Dyla loco, qui dicitur Lovonnium, sepibus more eorum municione septa securi consederunt. Ex inproviso enim rex et exercitus pervenere ad eundem locum. Transito igitur celeriter eodem fluvio nec mora meditatum est proelium applicari. Cunctanti namque regi, ne tam valida manus periclitaretur, quia interiacente palude ex parte una, ex altera circumfluente ripa non donatur facultas equitibus aggredi, oculis, cogitatione, consilio huc illuc pervagabatur, quid consilii opus sit, quia Francis pedetemptim certare inusitatum est, anxie meditans, tandem heros primores Francorum advocans sic alloquitur patienter: 'Viri, Deum recolentes et semper sub Dei gratia patriam tuendo fuistis invincibiles; inspirate animis, si ab inimicis quandoquidem more paganissimo furentibus pium sanguinem parentum vestrorum effusum vindicari recolitis et sacra sub honore sanctorum creatoris vestri templa eversa iam in patria vestra cernitis, ministros eciam Dei summo gradu consistentes prostratos videtis. Nunc, milites, agite, ipsos sceleris factores ante oculos habentes, me primum equo descendentem, signa manu praeferentem sequimini; non nostram, sed eius, qui omnia potest, contumeliam vindicantes inimicos nostros in Dei nomine aggredimur!' His incitati dictis, omnibus, senis et iuvenibus, par voluntas et audatia pedestre bellum aggredere datur; prius regem flagitantes, ut equitando eos procuraret, ne quid eis pugnantibus a tergo insidiis inimicorum timendum sit. Clamor a christianis in celum attollitur, nec minus pagani more suo clamantes, signa horribilia per castra movebantur. Evaginatis gladiis ex utraque parte, ut lapis ferro, in invicem ad invicem occursum est. Erat autem ibi gens fortissima inter Nordmannos Danorum, quae numquam antea in aliqua munitione vel capta vel superata auditur. Dure certatum est; sed non in diu subveniente gratia Dei victoria ad christianos concessit. Nordmanni fuge praesidium querentes, flumen, quod antea eis a tergo pro muro habebatur, pro morte occurrebat. Nam instantibus ex altera parte cede christianis coacti sunt in flumen praecipitari, coacervatim se per manus et colla cruribusque complectentes in profundum per centena vel milis numero mergebantur, ita ut cadaveribus interceptum alveum amnis siccum appareret. In eo proelio cesi sunt duo reges eorum, Sigifridus scilicet et Gotafridus; regia signa XVI ablata et in Baioaria in testimonium transmissa sunt. Eodem in loco die ---Kal --- letanias rex celebrare praecipit; ipse cum omni exercitu laudes Deo canendo processit, qui talem victoriam suis tribuit, ut uno bomine tantum occiso de parte christianorum compertum est, tanta milia hominum ex altera parte perierunt.
Vervolgens vielen de Noormannen het Westfrankische rijk binnen, en er werd vanuit Francië ter verdediging een leger gezonden. Daarbij werd Sunderolt, de aartsbisschop van Mainz, die hen op onvoorzichtige wijze aanviel, gedood. En in zijn plaats werd Hatto, de abt van Reichenau, een fijnzinnige man, als aartsbisschop aangesteld. Om zich daarvoor op de Noormannen te wreken, marcheerde koning Arnulf met de Franken, nadat hij een leger van waardeloze Alamannen had verzameld, tegen hen op. Maar de Alamannen deden of ze ziek waren en verlieten de koning om naar huis terug te keren. Maar hij marcheerde voorspoedig met de Franken naar het westen. De Noormannen, die het grootste deel van het rijk van Lotharius hadden verwoest, richtten bij de Dijle zonder problemen hun kamp op, in een plaats die Leuven heet, en omgaven het volgens hun gewoonte met een versterkte omwalling. De koning met zijn leger arriveerde onverwacht op die plaats. Ze staken snel de rivier over en dachten zonder uitstel het gevecht aan te gaan. De koning aarzelde weliswaar om zo'n groot leger in de waagschaal te stellen, want met een moeras aan de ene zijde en de oever waarlangs de rivier stroomde aan de andere zijde was er voor de ruiterij geen ruimte om aan te vallen. Hij overzag de situatie, dacht erover na en won advies in om een plan te trekken, want de Franken waren niet gewend om te voet te vechten. Hij bekeek de zaak met aandacht en uiteindelijk riep de held de Frankische leiders bij zich en sprak ze op een rustige manier toe: 'Mannen, terwijl jullie God hebben geëerd, en altijd met Gods gratie het vaderland hebben verdedigd, waren jullie onoverwinnelijk. Put moed, wanneer je denkt aan het vrome bloed van jullie ouders, dat is vergoten door een vijand, die op de meest heidense manier tekeer is gegaan, wanneer je denkt aan de vernietiging van de heilige kerken in jullie vaderland, die aan de heiligen en aan jullie schepper zijn gewijd, en wanneer je denkt aan de dood van zelfs de meest hooggeplaatste dienaren van God. Neem actie, soldaten, jullie zien degenen die deze misdaden hebben begaan voor je, en volg me als ik van mijn paard afkom en de banier in mijn hand vooruit draag. Laten we in Gods naam onze vijanden aanvallen, en niet onze, maar de schande van Hem, de Almachtige, wreken.' Door deze toespraak opgejut, maakten allen, jong en oud, met gelijke wilskracht en moed, zich op voor de strijd te voet. Eerst vroegen ze de koning er met de ruiterij op toe te zien, dat ze niet bang voor vijandige aanvallen in de rug hoefden te zijn. De kreten van de christenen stegen op naar de hemel en niet minder schreeuwden de heidenen, volgens hun gewoonte. Vreselijke banieren bewogen door het kamp. Aan beide zijden werden zwaarden getrokken, en de legers stuitten op elkaar als ijzer op steen. Het waren echter Denen, het sterkste volk van de Noormannen, waarvan onbekend is of ze ooit werden gevangengenomen of verslagen. Er woedde een hevige slag, maar na een korte tijd was de overwinning, met de hulp van Gods gratie, aan de christenen. De Noormannen brachten zich door te vluchten in veiligheid, en nu werd de rivier, die ze eerst als rugdekking zagen, hun dood. Want doordat de christenen vanaf de ene zijde dood en verderf zaaiden, werden ze gedwongen om in de rivier te springen, en naar elkaars handen, nekken en ledematen grijpend, zonken ze bij honderden en duizenden, waardoor hun lichamen de rivier blokkeerden en deze daardoor leek op te drogen. In die slag werden twee van hun koningen gedood, namelijk Sigfröğr en Guğröğr, en zestien koninklijke banieren werden weggevoerd en als bewijs naar Beieren gestuurd. In die plaats verordonneerde de koning dat er op --- (*) litanieën werden gebeden, zelf ging hij in processie met heel zijn leger en zij zongen gebeden tot God, die zijn mannen zo'n overwinning had bezorgd. Aan christelijke zijde was slechts één man gesneuveld, terwijl aan de andere zijde vele duizenden waren omgekomen.
(*) de datum is niet ingevuld

begin van deze pagina
terug naar het overzicht bronnen
startpagina